Als je nieren niet meer werken, willen we transplanteren en niet dialyseren.
Karlien Cransberg was als kindernefroloog verbonden aan het Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis. Zij was daar tevens hoofd van de afdeling Kindernefrologie en betrokken bij zowel kliniek als onderzoek en onderwijs.
Is er in tien jaar tijd op het gebied van transplantaties bij kinderen veel veranderd?
Zeker. De kinderen hebben minder afstoting dan vroeger door betere medicatie. Zij worden ook op steeds jongere leeftijd getransplanteerd. Al vanaf een lichaamsgewicht van zo'n 10 kilo. We doen ook meer en meer levende donortransplantaties, inmiddels 70- 80%, meestal van een van de ouders. Ook heel jonge kinderen, vanaf een jaar of twee, kunnen een nier van hun ouders krijgen. Als een gevolg hiervan hebben we minder kinderen aan de dialyse. We kunnen ook 'door de bloedgroep heen' transplanteren, dat hebben we nu drie keer gedaan. Van een donor die qua bloedgroep niet paste bij het kind, hebben we de nier wel getransplanteerd. Met een extra voorbehandeling, en dat is goed gegaan. Dat gaan we meer doen, mocht dat nodig zijn.Wat is het voordeel van transplantatie boven dialyse?
Kinderen zijn echt ziek als ze dialyseren. Ze voelen zich vaak moe, hebben een slechte lichamelijke conditie, problemen met hun botten, hebben vaak hoge bloeddruk en ze groeien niet goed. Dat kun je maar voor een deel bestrijden met medicijnen. Ze mogen maar een bepaalde hoeveelheid per dag drinken en hebben een behoorlijk streng dieet. Als je dialyseert heb je gemiddeld door de week een nierfunctie van 10%, en dan doe je het al heel goed. Als je getransplanteerd bent is dat zo'n 60%, al wordt het op een gegeven moment, na een aantal jaren, minder.Als transplanteren door de bloedgroep heen kan, hoe belangrijk is de HLA-matching (weefseltypering) dan nog? Kun je bij kinderen cross-over transplantaties doen?
We doen bij voorkeur wel HLA-typering en matching. Als een kind jong getransplanteerd wordt en het heeft dan al veel mismatches met de donor, dan maakt het meer antistoffen aan, waardoor transplantaties in de toekomst moeilijker worden. Dus hoewel de trend bij volwassenen is dat er minder goed gematcht wordt, proberen we bij kinderen wel een goed passende donornier te vinden. Dat maakt het iets moeilijker om mee te doen aan cross-over transplantaties, waarbij ze alleen maar kijken naar de kruisproef (proef om te zien of er klontering optreedt als bloed van de donor en bloed van de ontvanger worden samengebracht). Als die kruisproef negatief is, en geen klontering optreedt, is het goed. Maar dan heb je toch vaak veel HLA-mismatches. We hebben cross-over weliswaar nooit echt nodig gehad, maar we hebben toch een beetje moeite om ertoe over te gaan vanwege dit mismatches-probleem. Cross-over betekent overigens dat je een stel hebt waarvan de donor geen nier aan de ontvanger kan geven, omdat de kruisproef positief wordt. Dan kun je met een ander stel, bij wie de kruisproef ook positief is, proberen donoren en ontvangers te kruisen. Nog ingewikkelder is het als je een altruïst hebt als donor die gewoon bij leven een nier wil afstaan aan een willekeurige patiënt. Die zetten ze dan in zo'n cross-over set in en zo komen er meer opties en krijg je een soort domino-effect.Waaruit bestaat de voorbehandeling bij het 'door de bloedgroep heen' transplanteren?
Uit immunosuppressie, die geef je normaal na de transplantatie maar dat doe je nu al vanaf een maand ervoor. Je geeft dan medicijnen die de afweer onderdrukken, en medicijnen die je B-cellen remmen die de antistoffen tegen de bloedgroep aanmaken. Na de voorbehandeling kijk je hoeveel antistoffen tegen de bloedgroep er nog zitten. Als die antistoffen toch nog aanwezig zijn, ga je in de week voor transplantatie een paar keer behandelen met immuno-adsorptie, een procedure die lijkt op nierdialyse. Hiermee haal je de antistoffen weg uit het plasma. Het is een intensieve behandeling en best ingewikkeld bij kleine kinderen. Je hebt er een dubbel dialysesysteem voor nodig. We wilden het laatst bij een jongetje van vijf doen maar uiteindelijk hoefde het niet omdat de medicijnen die hij kreeg al voldoende waren om de antistoffen weg te krijgen. Dat scheelde weer.Wat was de directe aanleiding om bij deze patiënten over de bloedgroep transplanteren?
Van de eerste patiënt, een 13-jarige jongen, wilde de vader een nier afstaan maar tijdens de voorbereidingsfase bleek hij zelf een niertumor te hebben en hij moest toen behandeld worden. Moeder kon niet doneren. Uiteindelijk bleek er een oom te zijn die graag wilde donoren. Maar de bloedgroep van de oom en die van de jongen kwamen niet overeen. Na de voorbehandeling kon de nier van de oom toch succesvol getransplanteerd worden.Een ander, 5-jarig, jongetje had ook ouders die wilden donoren. De moeder kon het niet doen, want zij was zwanger. De vader wilde ook doneren, maar zijn bloedgroep klopte niet met die van het kind (incompatibel). Er waren geen andere familieleden die een nier konden afstaan. Dus uiteindelijk kon de vader met deze voorbehandeling toch zijn nier afstaan en was hij daar heel gelukkig mee.
Zijn er nog andere medicijnen in de pijplijn die de afweer gericht kunnen onderdrukken en minder bijwerkingen geven?
Nee, die zijn er op dit moment bij mijn weten niet. Het zou fijn zijn als dat wel zo was, want de medicijnen die immunosuppressie geven zoals Prograft® en Cellcept® geven allemaal bijwerkingen. Van immunosuppressie in het algemeen kun je vervelende virale infecties krijgen of in enkele gevallen zelfs kanker. Die zien we nu meer dan bijvoorbeeld tien jaar geleden. Bij kinderen zien we vooral lymfomen ontstaan. We kennen een jongen die op zijn derde een niertransplantatie kreeg en die op zijn achttiende een lymfoom heeft ontwikkeld. En een meisje dat vier jaar na de transplantatie een lymfoom kreeg. De behandeling van het lymfoom kan gevaar voor de getransplanteerde nier met zich meebrengen. Met deze langetermijncomplicaties moet je echt rekening houden.Hoe krijg je een kind in een zo goed mogelijke conditie voor de transplantatie?
Het gaat hierbij over kinderen met chronische nierinsufficiëntie, want dat zijn ze tot ze getransplanteerd worden. Gaat het om onderliggende urologische problemen, bijvoorbeeld aangeboren afwijkingen aan de urinewegen, dan is het belangrijk om te voorkomen dat ze infecties krijgen, bijvoorbeeld door urologische ingrepen of antibiotica; dat beschermt de nierfunctie een beetje langer. Je streeft ernaar dat hun botten in goede conditie zijn, dat hun bloeddruk goed is, dat ze geen laag hemoglobinegehalte (Hb) hebben, dat de zouten en zuurgraad goed zijn. Ze krijgen daarvoor een dieet en medicijnen. Je bewaakt dat ze niet te moe zijn en dat school nog goed gaat. Dat zijn wel belangrijke doelen. Je wilt de transplantatie namelijk zo lang mogelijk uitstellen, want de nier gaat maar een beperkte tijd mee. Hoe vroeger je transplanteert, hoe eerder het eindpunt van de getransplanteerde nier er zal zijn. Je wilt het ook niet te laat doen, want dan zijn ze te ziek en moeten ze van tevoren aan de dialyse. Als voorbeeld hebben we onlangs een jongen van zeventien jaar voor transplantatie gezien met een zeer slechte nierfunctie, hoge bloeddruk en slechte bloeduitslagen. We wilden hem heel graag dialyseren voor de transplantatie om hem toch nog in een betere toestand te krijgen, maar hij wilde dat per se niet. Uiteindelijk is hij met deze slechte uitslagen getransplanteerd. Gelukkig is dat zonder grote complicaties verlopen. Algemeen is onze inzet een kind te transplanteren op het moment dat het eigenlijk aan de dialyse moet, we spreken ook wel van pre-emptieve niertransplantatie.We proberen dus de dialyse te vermijden, maar ook niet weer zo dat het kind er slechter van wordt of risico loopt.