De diagnose

De diagnose wordt meestal gesteld voor je zesde jaar. Je hebt dan meestal genoeg kenmerken van NF1. Toch kan het soms langer duren, als kenmerken niet herkend worden of pas later optreden. De klinische diagnose kan bevestigd worden door DNA-onderzoek, maar in enkele gevallen (5%) wordt er geen NF1-mutatie gevonden. Je kunt ook de eerste persoon in de familie zijn die de ziekte heeft (de novo). Dat komt best vaak voor (50-70%).

Klinische diagnose

Als je meer dan zes café-au-laitvlekken of twee of meer neurofibromen hebt, wordt er al snel gedacht aan NF1. Daarnaast zijn er nog andere kenmerken:

Je hebt NF1 als je twee of meer van de volgende kenmerken hebt:

  • Zes of meer café-au-laitvlekken.
  • Twee of meer neurofibromen op of in je huid of tenminste één plexiform neurofibroom.
  • Sproeten in je oksels of liezen. (freckling)
  • Een gezwel (tumor) van je oogzenuw (opticusglioom).
  • Twee of meer Lisch noduli.
  • Afwijkingen in je skelet (bijvoorbeeld het niet goed aangelegd zijn van het os sphenoidale (wiggebeen).
  • Een eerstegraads familielid met NF1.

DNA-onderzoek

De diagnose NF1 kan bevestigd worden door DNA-onderzoek bij de patiënt. DNA-onderzoek (ook wel genetisch onderzoek genoemd) gaat via een bloedonderzoek. Er zijn verschillende manieren om het DNA te onderzoeken:

  • DNA-onderzoek naar de NF1-genmutatie.
  • DNA-onderzoek naar meerdere mutaties.
  • DNA-onderzoek door WES.

DNA-onderzoek naar de NF1-genmutatie

Voor dit onderzoek moet bloed worden afgenomen. Het DNA-onderzoek gebeurt in een speciaal klinisch genetisch laboratorium (ErasmusMC). Ook als je alle kenmerken hebt, wordt er heel soms (5%) bij DNA-onderzoek geen NF1-genmutatie gevonden. Je wordt dan toch net zo behandeld als kinderen die de mutatie wel hebben.

DNA-onderzoek bij je ouders

De kans is best groot (50-70%) dat je ouders de NF1-genmutatie niet hebben. Je hebt dan zelf een spontane mutatie, dat noemen we ook wel ‘de novo’. Je bent dan de eerste persoon in de familie die het heeft.

Familieonderzoek

Als jij en een van je ouders allebei de NF1-genmutatie hebben, is het advies om dit aan andere familieleden te vertellen. Die kunnen er dan voor kiezen om zich ook te laten onderzoeken.

Onderzoek in het DNA van het ongeboren kind (foetus)

DNA-onderzoek kan ook voor de geboorte worden gedaan. De moeder kan rond de tiende zwangerschapsweek een vlokkentest laten doen. In de placenta zit DNA van de foetus dat kan worden onderzocht. Dit onderzoek wordt meestal gedaan als een van de ouders de NF1-genmutatie heeft. Ook kan er een WES-onderzoek (whole exome sequencing) worden gedaan, bijvoorbeeld omdat op de 20 wekenecho aanwijzingen zijn voor een genetisch syndroom. Er wordt dan gezocht naar meerdere mutaties van groepen genen.

Onderzoek in het DNA via een pre-implantatie genetische test (PGT)

Na een reageerbuisbevruchting (IVF) wordt met DNA-onderzoek gekeken welke embryo’s de genmutatie hebben. Een paar embryo’s zonder de genmutatie worden in de baarmoeder geplaatst. De vrouw is dan zwanger van een of meer kinderen zonder de aandoening.

DNA-onderzoek naar meerdere mutaties

Dit onderzoek wordt gedaan om aandoeningen die lijken op NF1, zoals het Legius-syndroom aan te tonen of uit te sluiten.

DNA-onderzoek door WES

Bij een WES-onderzoek wordt er gezocht naar meerdere mutaties van groepen genen. WES betekent whole exome sequencing.

Hoe kun je de diagnose NF1 stellen?

Soms is het bij binnenkomst direct duidelijk dat het waarschijnlijk om NF1 gaat. Wanneer jonge kinderen vol met de kenmerkende gladbegrensde ronde en ovale café-au-laitvlekken zitten, al of niet met sproeten (freckling) in oksels en liezen, is het waarschijnlijk dat het NF1 is. Maar het kan ook wel eens gaan om het Legius-syndroom (SPRED1-mutatie), de meest voorkomende differentiaaldiagnose, of in zeldzame gevallen om nog een andere diagnose. Dat onderscheid kun je op het klinisch beeld niet altijd maken, behalve wanneer er nog meer typische verschijnselen zijn van NF1 (zoals neurofibromen of botafwijkingen), of wanneer van een van de ouders of een broertje of zusje al bekend is dat die NF1 heeft. Het is gebruikelijk om bij jonge kinderen met zes of meer typische café-au-laitvlekken genetisch onderzoek in bloed te doen op zoek naar een mutatie in het NF1- of SPRED1-gen.

Wat doe je als het bloedonderzoek negatief is, en wanneer wordt er geen bloedonderzoek ingezet?

De kinderen die voldoen aan de klinische criteria voor de diagnose NF1, bv. zes grotere café-au-laitvlekken én freckling, worden jaarlijks gevolgd volgens de regels van het landelijke NF1-protocol, ook als er geen mutatie in het NF1-gen aantoonbaar is (en Legius-syndroom is uitgesloten). Naast allerlei lichamelijke controles kijken we ook naar de ontwikkeling van leren en gedrag.

De jonge kinderen die slechts drie tot vijf typische café-au-laitvlekken hebben maar verder (nog) niet aan die criteria voldoen, volgen we tot en met hun vijfde jaar, want in die tijd kunnen er meer verschijnselen ontstaan. Een van de naarste complicaties is het ontstaan van een glioom in de oogzenuw, die vooral in de eerste levensjaren kan groeien. Dat geeft verlies van gezichtsvermogen, en daarom is het goed deze kinderen jaarlijks goed in de gaten te houden. In overleg met de ouders kun je ervoor kiezen bij deze groep (nog) geen genetisch onderzoek in te zetten. Als ze na vijf jaar nog steeds geen extra symptomen van NF1 hebben gekregen en de ontwikkeling gaat goed, dan kunnen we afscheid nemen.

Verder is er best een grote groep met café-au-laitvlekken die van heel andere aard zijn. Het kunnen streepvormige, guirlandevormige pigmentaties zijn. Of de vlekken hebben bijvoorbeeld heel grillige vormen in grotere formaties met de begrenzing op de middellijn van de romp. Dat kan om het McCune Albright-syndroom gaan, een andere genetische afwijking.

Hester van Wieringen is kinderarts erfelijke en aangeboren aandoeningen in het Antonius Ziekenhuis, locatie Utrecht.

Is het altijd duidelijk dat het om NF1 gaat?

Waar ik allereerst bij de verdenking op NF1 op let, is of ze de kenmerkende vlekken hebben. De meeste kinderen hebben ‘café-au-laitvlekken’ op hun lichaam. Ook mensen zonder NF1 hebben in twee tot vijf procent van de gevallen soms café-au-laitvlekken, maar zelden meer dan zes. Een tweede reden om aan neurofibromatose te denken is als het kind een zorgvraag heeft die past binnen de complicaties van NF1. Er zijn bijvoorbeeld zorgen over de ontwikkeling, problemen met de ogen of we vinden een botafwijking, een bijzondere vorm van het been, ernstige scoliose of een tumor. Bij NF1 komen tumoren nu eenmaal vaker voor. Bij kinderen met deze genoemde zorgvragen gaan we actief op zoek naar vlekken bij dat kind. Die zijn soms niet eerder opgemerkt.

Rianne Oostenbrink is kinderarts op de poli algemene kindergeneeskunde in het ErasmusMC, locatie Sophia Kinderziekenhuis.

Verschillende typen van NF1.

Er zijn meerdere vormen van NF1.

Gegeneraliseerde NF1

De ‘gegeneraliseerde’ vorm van NF1 komt het meest voor. NF 1 is dan over je hele lichaam verspreid. Alle of de meeste cellen van je lichaam hebben dan het foute NF1-gen.

Microdeletie

Bij microdeletie ontbreekt het hele NF1-gen. Dat komt maar voor in 5% van alle gevallen. Als je het hele gen mist, heb je meer lichamelijke klachten en meer cognitieve problemen dan wanneer het foutje in een deel van het NF1-gen zit. Bij microdeletie kun je gezichtsafwijkingen hebben, zo kunnen je ogen uit elkaar staan en soms staan de buitenste hoeken van je ogen naar beneden. Mogelijk heb je met microdeletie meer kans op tumoren zoals het MPNST.

Gedeeltelijke (segmentale) of mozaïek-NF1

Soms hebben niet al je cellen de NF1-mutatie. Je hebt dan bijvoorbeeld vlekken of fibromen op maar één arm of been en niet in de rest van je lichaam. De cellen waaruit je arm of been zijn ontstaan hebben dan een foutje in het erfelijk materiaal van het NF-1 gen en je andere lichaamsdelen niet. Deze vorm heet gedeeltelijke of mozaïek-NF1. De ziekte verloopt meestal mild. Je hebt weinig of geen klachten en de ziekte wordt meestal bij toeval ontdekt. Je hebt wel café-au-laitvlekken en sproeten in je liezen. De diagnostiek kan negatief zijn, dat betekent dat er geen NF1-mutatie wordt gevonden. Deze vorm is ook erfelijk; de kans dat je zelf een kind met NF1 krijgt is 50%.

Hoe herken je een mozaïek-NF1?

Bij mozaïek-NF1 zijn de café-au-laitvlekken gesegmenteerd; ze zitten bv. in een been/bilstreek of in een arm, al of niet met een schouder erbij. De vlekken liggen dus heel gegroepeerd binnen een aantal huidgebieden die dicht tegen elkaar aanliggen. Dat noemen we ook wel een segmentale NF1. Omdat dit ook een mozaïekafwijking is, is ook hierbij bloedonderzoek naar het NF1-gen niet betrouwbaar. Deze kinderen blijven we ook volgen, zij krijgen dezelfde follow-up als bij de algemene NF1. Vroeger dachten we dat het wel zou meevallen met problemen als hypertensie (hoge bloeddruk) of neurofibromen, maar we houden er nu wel rekening mee dat deze problemen toch kunnen ontstaan.

Hester van Wieringen is kinderarts erfelijke en aangeboren aandoeningen in het St. Antonius Ziekenhuis, locatie Utrecht.

Ruggenmerg (spinale)-NF1

Als je ruggenmerg (spinale)-NF1 hebt, zitten de neurofibromen alléén in de zenuwwortels in de wervelkolom. Wel heb je café-au-laitvlekken en sproeten in de plooien van je liezen (freckling).

Differentiaaldiagnoses

Er zijn ook aandoeningen die verwant zijn aan NF1. Bij het stellen van de diagnose moeten die worden onderscheiden van NF1 (differentiaaldiagnose). Bij al deze aandoeningen staan neurofibromen en/of café-au-laitvlekken op de voorgrond.

  • Neurofibromatose type 2 (NF2).
  • Neurofibromatose-Noonan-syndroom.
  • Schwannomatose.
  • Legius-syndroom.

Wat betekende de ontdekking van het NF1-gen?

De ontdekking van het NF1-gen in de jaren 90 van de vorige eeuw is heel belangrijk geweest. We zagen toen dat niet alle mensen met ‘koffie en melkkleurige vlekken en sproetjes’ bij één aandoening horen. Er zijn ook andere genen die verantwoordelijk zijn voor andere ziekten, die zich ook presenteren met café-au-laitvlekken’. Zo hebben we bijvoorbeeld onderscheid kunnen maken tussen NF1 en NF2. Dit zijn echt twee aparte ziektebeelden als je kijkt naar de oorzaak qua genetische verandering. We hebben ook andere aandoeningen beschreven. Er zijn bijvoorbeeld mensen met vlekken die een andere diagnose hebben, zoals het Legius-syndroom (SPRED1-mutatie). Deze aandoening leek zo veel op NF1 dat we deze destijds niet zagen als een aparte aandoening. Nu weten we dat het Legius-syndroom door een ander gen wordt veroorzaakt. Het goede nieuws voor Legius-patiënten is dat tumoren bij deze aandoening niet vaker voorkomen, dat is dus wel een andere boodschap.

Rianne Oostenbrink is kinderarts op de poli algemene kindergeneeskunde in het ErasmusMC, locatie Sophia Kinderziekenhuis.

Neurofibromatose type 2 (NF2)

Als je NF2 hebt, heb je een mutatie in het NF2-gen. Net als bij NF1 kunnen er neurofibromen (tumoren op de zenuwen) ontstaan. Het belangrijkste kenmerk van NF2 zijn de goedaardige tumoren die aan beide kanten van je hersenen groeien, de zogenaamde brughoektumoren.

Deze lopen langs de zenuwen die zorgen voor je gehoor, evenwicht, zicht en de spieren van je gezicht. Hierdoor kun je last hebben met zien, horen en je evenwicht houden. Je kunt ook een vlakke gezichtsuitdrukking krijgen. Bij NF2 horen ook neurofibromen in de huid. Daarom is het niet altijd goed te zien of je NF1 of NF2 hebt.

De tumoren bij NF2 groeien meestal heel langzaam. Ze worden vaak pas na je achttiende jaar ontdekt. Een enkele keer gebeurt dat voor je tiende jaar. NF2 komt minder vaak voor dan NF1. Ongeveer 1 op de 40.000 mensen wordt hiermee geboren. Er zijn in Nederland 400 tot 500 mensen met NF2.

Neurofibromatose-Noonan-syndroom

Het Noonan-syndroom is een erfelijke aandoening die zorgt voor aangeboren hartafwijkingen en afwijkingen aan je skelet. Vaak ziet je gezicht er ook anders uit. Je ogen staan wat verder uit elkaar, je oogleden hangen een beetje en je oren zitten vaak wat lager. Als je Noonan hebt ben je vaak klein van stuk. Soms staat je borstkas meer naar buiten (kippenborst) of naar binnen (trechterborst) en heb je een bredere en kortere nek. Je kunt ook last hebben scoliose.

Ongeveer een op de acht kinderen met NF1 heeft uiterlijke kenmerken die ook bij het Noonan-syndroom passen, zoals:

  • Bredere afstand tussen de ogen.
  • Afwijkende oogstand.
  • Kleine lichaamslengte.
  • Korte nek die richting de schouders breder wordt.
  • Brede borstkas met een afwijkende stand.
  • Hartklepafwijkingen.

Als je Neurofibromatose-Noonan-syndroom hebt, kun je zowel de NF1-genmutatie als de Noonan-genmutatie hebben.

Schwannomatose (NF3)

Schwannomatose is een zeldzame vorm van neurofibromatose. Een andere naam is Neurofibromatose type 3 (NF3). Kenmerkend zijn de neurofibromen die een bijzondere naam hebben, de Schwannomen. Meestal zitten ze op de zenuwen die bij je ruggenmerg lopen of de zenuwen aan het uiteinde van de zenuwbaan (in je organen en ledematen). Tumoren van de hersenvliezen (meningeomen) komen bij 5% van de mensen met NF3 voor.

Als je NF3 hebt, heb je vaak last van chronische pijn, ook zenuwpijn. Soms kan een tumor uitgroeien tot een grotere massa, zonder dat je er last van hebt. NF3 verschilt van NF2 omdat je bij NF3 géén problemen met je gehoor- en evenwichtszenuw hebt.

Legius-syndroom

Als je het Legius-syndroom hebt, heb je een mutatie in het SPRED1-gen. In 2007 werd de aandoening pas ontdekt. Ongeveer 2% van de mensen met duidelijke NF1-kenmerken heeft het Legius-syndroom. Een belangrijk verschil met NF1 is dat neurofibromen of Lisch noduli niet voorkomen bij Legius-syndroom. In 2020 waren er in Nederland ongeveer driehonderd mensen met het Legius-syndroom. Deze kenmerken komen vaak voor:

  • Café-au-laitvlekken.
  • Sproeten in de oksels en liezen (freckling).
  • Lipomen (tumoren van vetweefsel).
  • Grote schedel.
  • Leerproblemen.
  • ADHD.
  • Vertraagde ontwikkeling.

Overige differentiaaldiagnoses

Daarnaast zijn er ook nog aandoeningen met café-au-laitvlekken (CAL) of pigmentveranderingen die op CAL lijken, bepaalde tumoren die lijken op neurofibromen of op andere verschijnselen van NF1. Die lijst is zeer uitgebreid. Een aantal is hieronder uitgewerkt.

McCune Albright-syndroom

Het McCune-Albright-syndroom is een erfelijke aandoening die de botten, huid en het endocriene systeem aantast. Je kunt dan café-au-laitvlekken hebben en littekenweefsel op je botten (fibreuze dysplasie). Ook werken de groeiregulerende klieren (zoals de hypofyse) die hormonen produceren niet goed.

Kunnen café-au-lait vlekken ook op andere aandoeningen wijzen?

Verder is er best een grote groep met café-au-laitvlekken die van heel andere aard zijn. Het kunnen streepvormige, guirlandevormige pigmentaties zijn. Of de vlekken hebben bijvoorbeeld heel grillige vormen in grotere formaties met de begrenzing op de middellijn van de romp. Dat kan om het McCune Albright-syndroom gaan, een andere genetische afwijking. Deze kinderen met dat type grote grillige vlekken worden ook naar ons verwezen. Van belang is dat de ouders op de hoogte worden gebracht dat dit syndroom een mozaïekgenetische afwijking is, waardoor bloedonderzoek niet betrouwbaar is; dat doen we dus niet. Er kunnen soms bij dit syndroom hormonale problemen ontstaan: de schildklier werkt te snel (hyperthyreoïdie) of het kind komt te vroeg in de puberteit (pubertas praecox). Daarnaast kunnen er vormafwijkingen van de botten (dysplasie) ontstaan. Wij vervolgen de kinderen met dit type café-au-laitvlekken conform het protocol van de afdeling Endocrinologie van het WKZ tot en met het vijfde jaar, daarna kunnen ouders bij twijfel altijd bij ons aan de bel trekken. Gelukkig zie ik bij deze groep kinderen met dit type grote grillige pigmentvlekken niet vaak complicaties.

Hester van Wieringen is kinderarts erfelijke en aangeboren aandoeningen in het St. Antonius Ziekenhuis, locatie Utrecht.

Noonan-syndroom

Het Noonan-syndroom is een erfelijke aandoening die zorgt voor aangeboren hartafwijkingen en afwijkingen aan je skelet. De kenmerken verschillen per persoon. Vaak ziet je gezicht er ook anders uit. Je ogen staan wat verder uit elkaar, je oogleden hangen een beetje en je oren zitten vaak wat lager. Als je het Noonan-syndroom hebt, ben je vaak klein van stuk en heeft je borstwand een afwijkende, wat bredere vorm. Kinderen met het Noonan syndroom kunnen een lichte ontwikkelingsachterstand hebben. Zie ook de website van de patiëntenvereniging Noonan-syndroom.

Leopard-syndroom

Het Leopard-syndroom is een zeldzame erfelijke aandoening. Het meest opvallend zijn de bruine vlekken op het niveau van je huid waarvan je er langzaamaan steeds meer krijgt. De zogenaamde Lentigines. Op de website Huidziekten.nl staat een uitgebreide beschrijving van dit syndroom( Leopard-syndroom), dat ook wel Noonan-syndroom with multiple lentigines wordt genoemd.

Tubereuze sclerose complex (TSC)

Tubereuze sclerose complex is een erfelijke aandoening waarbij op verschillende plaatsen in je lichaam goedaardige tumoren ontstaan. Dit kan in je huid, nieren, longen en hersenen zijn. Ook kun je last hebben van epilepsie. Daarnaast zijn er veelvuldige emotionele en sociale problemen.

Er zijn meer aandoeningen die qua pathofysiologie (het mechanismen dat tot verstoring leidt) een stoornis in de RAS-pathway hebben, en afhankelijk van waar die stoornis zit ontstaat het ene ziektebeeld of het andere. In die zin zien we overeenkomsten tussen ziektebeelden, maar kunnen ook op zichzelf staande ziektebeelden ontstaan zoals het Noonan-syndroom, het Leopard-syndroom of tubereuze sclerose complex (TSC).

Rianne Oostenbrink is kinderarts op de poli algemene kindergeneeskunde in het ErasmusMC, locatie Sophia Kinderziekenhuis.

Andere aanvullende onderzoeken

Als je NF1 hebt krijg je ook regelmatig onderzoeken naar de problemen (complicaties) die vaak voorkomen.

  • MRI -scans.
  • Oogonderzoek.
  • Bloedonderzoek.
  • Bloeddrukmeting.
  • Hartonderzoek door de cardioloog.
  • Huidonderzoek door de kinderarts en/of de dermatoloog.
  • Röntgenfoto’s van de wervelkolom.
  • Neuropsychologisch onderzoek (NPO).
  • Slaaponderzoek (polysomnografie).
  • Longonderzoek bij volwassenen.

MRI-scans

Standaard MRI -scans zijn niet nodig. Je krijgt alleen een scan als ze denken aan een complicatie. Voorbeelden van complicaties zijn:

  • Tumor van de oogzenuw.
  • Waterhoofd.
  • Hersentumor.

Er zijn steeds meer nieuwe MRI -technieken, zoals de 3D-MRI’s die de groei van plexiforme neurofibromen kunnen volgen. Een andere MRI -techniek, de ‘whole body diffusion weighted MRI’ onderzoekt of plexiforme neurofibromen veranderen in een vorm van kanker (MPNST) en MRI -tractografie kan de zenuwbanen bekijken.

Andere bevindingen bij MRI-onderzoek bij NF1-patiënten.

Met een MRI -scan kan de FASI (focal area of signal intensity) zichtbaar worden. De FASI is een witte verkleuring in de hersenen die bijna alle jonge patiënten met NF1 hebben. Die verkleuring loopt van de basale ganglia door de middellijn naar beneden en soms ook via de cerebellaire peduncles (de verbinding tussen de hersenstam en de kleine hersenen) door tot in de kleine hersenen (het cerebellum) of in de banen die signalen doorgeven naar de hersenschors. De FASI is geen kanker, en heeft waarschijnlijk geen invloed op je gedrag of andere kenmerken van NF1. Maar follow-up is wel aan te raden.

PET/CT-scan

Met een PET/CT-scan kun je zien of je kanker of een ontsteking hebt. Daarbij wordt een radioactieve stof (radioactief gelabeld glucose) gebruikt die wordt opgenomen door je lichaam. De manier waarop je weefsels en organen die stof opnemen kan iets vertellen over wat er aan de hand is.

De CT-scan maakt de beelden van de PET-scan duidelijker. De computer projecteert de resultaten van de CT-scan over de resultaten van de PET-scan. Hierdoor kun je beter zien waar de radioactieve stof in de organen is opgenomen.

Welke onderzoeken doen jullie bij verdenking op een kwaadaardige tumor?

Om de diagnose te krijgen, doen we een echogeleid biopt, dat is nodig voor een zekere diagnose. Meestal is er vooraf al een MRI -scan gedaan of een PET/CT-scan. Met de PET/CT-scan kun je met een kleine hoeveelheid radioactief gelabeld glucose de precieze locatie van de tumor bepalen. Je kunt ook zien hoe snel de cellen zich delen (kankercellen verbruiken veel energie en hebben brandstof nodig in de vorm van glucose (suiker), en vooral bij grotere tumoren kun je goed zien waar het ‘hart’ of de ‘hot zone’ van die tumor zit. Dan kun je daar specifiek je biopt op richten. Zo kun je een ‘verkeerd’ (sample error) biopt het best voorkomen, bijvoorbeeld omdat je een biopt neemt uit het rustige gedeelte van de tumor. Omdat de tumor in een zenuw zit, kan een biopt afnemen heel risicovol zijn omdat je dwars door een zenuw gaat. Mensen kunnen daar ook pijn en gevoelsstoornissen van krijgen.

Justus Groen is neurochirurg in het LUMC (Leiden) en gespecialiseerd in zenuwchirurgie.

Neuropsychologisch onderzoek (NPO)

Met een neuropsychologisch onderzoek (NPO) kun je zien of je problemen hebt met hersentaken. Met welke taken heb je moeite en wat zijn juist je sterke kanten met leren?

Het NPO bestaat uit meerdere onderzoeken, waaronder een intelligentieonderzoek. Bij een intelligentieonderzoek wordt je IQ (intelligentiequotiënt) gemeten. De algemene intelligentie bij kinderen met NF1 is gemiddeld iets lager dan bij kinderen zonder NF1. Bij kinderen zonder NF1 ligt die gemiddeld rond de 100, met NF1 ligt dit gemiddeld rond de 90. Als je een lichte verstandelijke beperking (LVB) hebt, ligt je IQ tussen 50 en 70. Bij een ernstige verstandelijke beperking tussen de 20 en 35. Bijna iedereen met NF1 heeft in meer of mindere mate problemen met concentratie en plannen, ook met een IQ boven de 70. Extra hulp op school is vaak nodig.

Slaaponderzoek

Slaapapneu komt vaker voor bij NF1, meestal bij volwassenen. Als je slaapapneu hebt, stop je tijdens het slapen meerdere keren met ademhalen. Deze ademstops duren minimaal tien seconden. Dit zorgt voor slaapproblemen, hoofdpijn, vermoeidheid, concentratieproblemen en/of prikkelbaarheid. Om te weten of je slaapapneu hebt krijg je een slaaponderzoek, in het ziekenhuis of thuis. Er wordt dan gemeten hoe vaak je ademt en hoe vaak je ademhaling stopt.