Onderzoek naar de juiste medicatie op het juiste moment
Marieke van der Pluijm is neurobioloog en onderzoeker bij het TREVOS-onderzoek in het Amsterdam UMC, locatie AMC. Bij dit onderzoek zijn de afdeling Vroege Psychose (Psychiatrie) en de afdeling Radiologie en Nucleaire Geneeskunde betrokken.
Hoe ben je bij dit onderzoek terechtgekomen?
Tijdens mijn studie neurobiologie raakte ik geïnteresseerd in wat er bij een psychose anders is of misgaat in het brein. Na een aantal onderzoeksstages ben ik een klinische master gaan doen met behandeling en intake van patiënten op de afdeling Vroege Psychose. Zo heb ik mijn kennis uitgebreid van neurobiologie naar de kliniek.
Wat is het TREVOS-onderzoek?
TREVOS staat voor ‘therapie resistentie voorspellen’. Het doel van het onderzoek is om mensen met psychotische klachten die niet goed reageren op standaard antipsychotica (medicijnen tegen psychose) sneller te herkennen zodat ze eerder de juiste medicinale behandeling krijgen.
Wie doen aan dit onderzoek mee?
Het onderzoek is gericht op jongeren tussen de achtien en vijfendertig jaar die een eerste psychose doormaken. Het is heel belangrijk dat ze snel de juiste medicatie krijgen, maar we weten niet precies wanneer een psychose begint. Het kan maandenlang heel slecht gaan voordat iemand onder behandeling komt. Iemand kan nog best lang functioneren, terwijl het langzaam erger wordt. Hoe lang iemand al last heeft van een psychose is bij dit onderzoek van minder belang. Het maakt wel uit hoe lang iemand al medicatie gebruikt. We zien het liefst mensen die nog niet zo lang medicatie gebruiken, maximaal een jaar.
Wat onderzoek je precies?
We zijn specifiek geïnteresseerd in dopamine in het brein en in het bijzonder in het dopaminerge systeem. Dopamine is een neurotransmitter, een stof die ervoor zorgt dat een signaal van de ene zenuwcel in de hersenen naar een andere zenuwcel kan worden doorgegeven. Daarvoor moet de dopamine van de ene hersencel op de receptor van de andere hersencel plakken. Bij het grootste deel van de patiënten zien we een verhoogde dopaminerge neurotransmissie, waardoor bepaalde delen van het brein, namelijk de basale ganglia, te veel dopamine krijgen. Antipsychotica blokkeren o.a. de receptoren waardoor dopamine niet op de receptor kan plakken en er geen signaaloverdracht plaatsvindt. Dit zorgt ervoor dat de psychotische klachten verminderen.
Maar bij een deel van patiënten werkt dit niet?
Er is een subgroep met psychotische klachten waarbij de behandeling met antipsychotica niet aanslaat en ook de dopamine niet verhoogd is. Deze subgroep wordt daarom therapieresistent genoemd. Of bij deze therapieresistente subgroep de bijwerkingen die antipsychotica regelmatig geven, zoals trillen of andere parkinson-achtige klachten, ook toenemen, is eigenlijk niet goed bekend. Tenslotte hebben nieuwe antipsychotica ook een bredere werking dan alleen het blokkeren van de dopaminereceptoren.
Hoe kunnen we dopamine meten?
Met een PET-scan. We kunnen het stofje dat nodig is voor de dopamineproductie radioactief labelen en zichtbaar maken met een PET-scan. Omdat de meeste mensen met een psychose meer dopamine hebben, geven zij een sterker signaal op de PET-scan dan mensen zonder psychose. Deze PET-scans laten ook zien dat mensen uit de therapieresistente subgroep geen verhoogd dopaminesignaal geven, hun signaal is vergelijkbaar met dat van mensen zonder psychose.
Waarom volgen we dan niet iedereen met een psychose met een PET-scan?
PET-scans worden heel veel gebruikt, ook in de kliniek, bijvoorbeeld om met een radioactief stofje kanker of uitzaaiingen van kanker op te sporen. De kosten voor een PET-scan om dopamineproductie te meten zijn hoog, je kunt dus niet zomaar iedereen met een psychose een PET-scan geven. Daarnaast moet het stofje intraveneus (in de ader) worden toegediend. Daarom kiezen we voor een vernieuwde MRI -techniek. Een MRI -scan is goedkoper en er hoeft niets te worden toegediend. Met een MRI kun je niet direct de dopamineaanmaak meten, maar wel indirect, namelijk door een afbraakproduct van dopamine, neuromelanine, te meten.
Vind je neuromelanine overal in de hersenen?
Neuromelanine hoopt zich op in een speciaal gebied in het brein, de substantia nigra. Dat gebied ligt dicht bij de plek waar ook de verhoogde aanmaak van dopamine zit. Bij het ouder worden zit er meer neuromelanine in de substantia nigra. Maar bij de ziekte van Parkinson, waarbij de dopamineproducerende cellen afsterven, zit er juist minder neuromelanine in de substantia nigra. Bij het parkinson-onderzoek wordt deze techniek dan ook veel gebruikt, bij het onderzoek naar psychose nog niet.
Hoe gebruiken jullie deze techniek?
We willen graag weten of de psychotische klachten ontstaan omdat iemand te veel dopamine heeft of dat er iets anders aan de hand is, zoals bij therapieresistentie, bij voorkeur voordat iemand antipsychotica gebruikt. Als je de neuromelanine in de substantia nigra meet, kun je zien hoe groot het teveel aan dopamine de afgelopen tijd is geweest. Antipsychotica kunnen de opname van dopamine verminderen en de hoeveelheid dopaminesignaal weer normaal maken. Dus met behulp van zo’n neuromelanine-meting willen we het mogelijk maken dat je als behandelaar beter kunt kiezen tussen antipsychotica die de opname van dopamine blokkeren of antipsychotica die op een andere manier werken.
Wat zijn de eerste bevindingen van het onderzoek?
We zitten nog midden in het onderzoek. Bij een subgroep lijkt er een verschil te zijn tussen jonge mensen die niet op antipsychotica reageren en jonge mensen die dat wel doen. We willen heel graag deze techniek optimaliseren. Als we namelijk weten bij welke hoeveelheid neuromelanine we kiezen voor antipsychotica die de dopamineopname blokkeren en bij welke hoeveelheid we kiezen voor een ander medicijn, dan zouden we dit mogelijk in de klinische praktijk kunnen toepassen.
Welk medicijn is er als de standaard antipsychotica niet werken?
Clozapine, dat is een antipsychoticum dat beter werkt bij therapieresistentie en dat we eerder zouden willen voorschrijven. Nu moet je eerst twee andere standaard antipsychotica geprobeerd hebben. Er kunnen maanden overheen gaan voor dat de juiste dosering wordt gevonden en dan moet iemand zes weken of langer dat medicijn gebruiken voordat de artsen switchen naar clozapine. Dat is eigenlijk zonde. Een patiënt heeft in de tijd dat de medicatie niet werkt nog steeds psychotische klachten. Dat is een situatie die we niet willen, want ook de sociale omgeving van de patiënt kan instorten. De problemen worden alleen maar groter hoe langer het duurt. Daarnaast kan de patiënt last hebben van bijwerkingen van het antipsychoticum dat niet goed werkt. Hoe sneller iemand het juiste medicijn krijgt, hoe groter de kans op een betere prognose.
Het bepalen van het moment van die switch is het doel van het TREVOS-onderzoek?
Dat zien we als het einddoel. In deze fase is ons doel te onderzoeken wat de potentie is van deze techniek en dat onderzoek verder te verdiepen. Op den duur zouden we graag op basis van MRI en voorspellende factoren (zoals leeftijd waarop de klachten beginnen) verschillen kunnen zien tussen mensen die wel op medicatie reageren en mensen die er niet op reageren. We willen hierover ook publiceren zodat dit wereldwijd bekender wordt en er meer onderzoek komt. Uiteindelijk zal deze techniek dan in meerdere centra getest moeten worden. Hoe sneller dat gebeurt, hoe eerder het in de klinische praktijk toegepast kan worden.
Hoe ziet het onderzoek er concreet uit voor iemand die eraan meedoet?
Zoals gezegd kun je alleen meedoen als je tussen de 18 en 35 jaar bent, niet langer dan een jaar antipsychotica gebruikt en voor de eerste keer psychotische klachten hebt. We beginnen met een MRI -meting en een kort interview waarin we o.a. vragen hoe het gaat en welke medicatie gebruikt wordt. Je kunt ook cognitieve testjes doen, bepaalde vragenlijsten invullen en eventueel bloed afnemen. Na zes maanden willen we graag nog een keer contact om te horen hoe gaat en herhalen we alles wat we bij de intake hebben gedaan, inclusief de MRI . Er is ook een vergoeding voor deelname. Naast mensen met een eerste psychose zoeken we ook gezonde mensen in dezelfde leeftijdscategorie om de uitkomsten mee te vergelijken.
Waarom dit tweede onderzoek?
Het is belangrijk te weten hoe gevoelig onze techniek blijft, ook na een tijdje. Als we willen voorspellen of iemand gaat reageren op medicatie of niet, dan moeten we ook weten of de meting via de MRI -scan stabiel is en wat het effect van de medicatie is. Die tweede MRI is om te kijken hoe goed de techniek kan worden toegepast in de klinische praktijk, om te zien waarmee we allemaal rekening moeten houden.
Wat verwacht je van dit onderzoek?
We verwachten dat het onderzoek perspectieven biedt en dat deze MRI -techniek potentie heeft om toegepast te worden in de klinische praktijk. Aan de andere kant zullen we mogelijk ook met andere factoren rekening dienen te houden zoals leeftijd, het soort medicatie of drugs die iemand heeft gebruikt. Ik denk wel dat we erin zullen slagen om met ons onderzoek een aanzet te geven tot vervolgonderzoek in meer klinieken. Het is ook mooi dat een MRI , die niet schadelijk is en niet zo duur, zou kunnen helpen om sneller de juiste medicatie voor een patiënt te vinden.