Bestraling

Bestraling wordt ook wel radiotherapie genoemd (RT). Er zijn twee soorten bestraling: met fotonen of met protonen.

Als je bestraling krijgt, radiotherapie (RT), wordt er goed gekeken naar de tumor, de grootte, plek, vorm en alle andere kenmerken (de histologische diagnose), en je leeftijd. Bestraling kun je krijgen om verschillende redenen;
  • om na een operatie achtergebleven tumorcellen kapot te maken,
  • om na chemotherapie achtergebleven tumorcellen kapot te maken,
  • om cellen in de hersentumor kapot te maken, zodat de tumor kleiner wordt en minder op het omringde weefsel drukt.
Je hebt twee soorten bestraling: Lees ook het interview met John Maduro, radiotherapeut/oncoloog in het UMCG, over radiotherapie.

Fotonentherapie

Bij radiotherapie (RT) wordt gebruik gemaakt van sterke röntgenstralen. Dat zijn sterke stralen met een hoge energie. Die energie zorgt ervoor dat er in de cel stofjes vrijkomen die schade veroorzaken aan het DNA (daar zit het erfelijk materiaal van de cel in). Als bestraling het erfelijk materiaal van de tumorcel kapotmaakt, kan de cel zich niet meer delen en gaat hij kapot en verdwijnt. De tumor groeit hierdoor niet verder en kan kleiner worden. Vooral tumorcellen zijn gevoelig voor deze straling, ze gaan er sneller van stuk dan gezonde cellen en kunnen zich ook niet goed herstellen. Gezonde cellen kunnen zich wel herstellen, ze kunnen de beschadiging (als die niet te groot is) weer repareren. Om je gezonde cellen hier de tijd voor te geven, wordt de hoeveelheid straling verdeeld over meerdere keren en krijg je niet alles in een keer.

Bij fotonen radiotherapie gebruiken ze een speciaal bestralingstoestel. De stralen komen van fotonen die een hele hoge energie hebben, ze hebben daardoor veel kracht. De stralen kunnen heel precies op de tumor worden gericht en het toestel kan ook om je heen bewegen om zo het beste bij de plek te komen die bestraald moet worden. Je kunt de stralen zelf niet zien of voelen, wel kun je horen dat het toestel een zoemend geluid maakt. Het duurt een paar minuten en zodra het toestel stopt, zijn de stralen weg. Ook uit je lichaam, want hun werk hebben ze dan al gedaan.

De bestraling moet heel precies en nauwkeurig gebeuren, zodat vooral tumorcellen beschadigen en zo weinig mogelijk gezonde cellen. Daarom moet je heel goed stilliggen. Meestal wordt er speciaal voor jou een masker of een matras gemaakt zodat je in één houding blijft liggen. Om de juiste plek van de bestraling te bepalen en berekenen kunnen ze beelden van de CT-scan of MRI gebruiken.

Radiotherapie kan ook dingen doen die we niet willen, dat noemen we negatieve en ongewenste reacties en effecten. Als kind ontwikkelen je hersenen zich nog, waardoor ze extra gevoelig zijn voor bestraling. Bij kinderen jonger dan drie jaar wordt radiotherapie daarom niet gedaan.

Bestraling kan verschillende reacties geven;
  • Acute reacties: reacties die je snel merkt, in de eerste weken na de bestraling. Die kunnen komen door een ontstekingsreactie of zwelling (oedeem). Voorbeelden zijn hoofdpijn, misselijkheid, braken of duizeligheid. Je kunt ook uitvalsverschijnselen (tijdelijk of blijvend) krijgen en koorts.
  • Verlate reacties: reacties die je later merkt, een paar weken tot drie maanden na de bestraling. Ze kunnen ontstaan door de tumor en schade aan het hersenweefsel in de buurt, en door schade aan zenuwcellen en zenuwbanen (demyelinisatie). Voorbeelden zijn uitvalsverschijnselen (tijdelijk of blijvend), het somnolentie syndroom (waarbij je heel moe en suf bent en een verhoogde hersendruk hebt met hoofdpijn, misselijkheid, braken, prikkelbaarheid).
  • Lange termijneffecten: reacties die laat optreden, na drie maanden na de bestraling. Ze kunnen ontstaan door verval (necrose) van hersenweefsel bij de tumor, beschadiging van de witte stof in de hersenen en verandering in de bloedvaten. Deze reacties zijn meestal niet meer te herstellen. Voorbeelden zijn vermindering van je neurocognitieve functies (dingen minder goed kunnen en problemen met leren ) en veranderingen in je gedrag. Afhankelijk van de plek waar bestraald is, kun je last hebben van slechter horen, problemen met je hormonale evenwicht door schade aan je hypothalamus of hypofyse, slechter zien door het ontstaan van staar (cataract), schade aan je oogzenuw (optische neuropathie), netvlies (retinopathie) of schade aan de hersenschors (corticale blindheid). Soms krijg je door de straling nieuwe schade aan je cellen waardoor nieuwe tumorcellen ontstaan, dat noemen we een secundaire tumor, in reactie op de bestraling.
Een vorm van bestraling die veel minder negatieve en ongewenste reacties geeft, is protonen therapie.

Protonentherapie

Protonentherapie is een andere vorm van radiotherapie, waarbij gebruik wordt gemaakt van een ander soort straling, straling door protonen. Protonen zijn kleine deeltjes die elektrisch geladen zijn. Bij protonentherapie is een speciaal toestel nodig, een cyclotron, dit toestel maakt de protonen heel snel waardoor ze een hoge energie krijgen. De straal is heel dun en kan heel nauwkeurig op de plaats van de tumor worden gericht, zodat de protonen met hun lading en hoge energie precies op die plek en diepte vrijkomen. Buiten die plek verliest het aan energie, waardoor er weinig straling in het omliggende gezonde weefsel terecht komt. Er zijn dus minder ongewenste effecten en dat is vooral voor kinderen heel gunstig, omdat hun hersenen nog in ontwikkeling zijn. De cyclotron staat in een andere kamer en is verbonden met een toestel in de behandelkamer dat de straal richten kan, de gantry. Het toestel kan om je heen bewegen om zo het beste bij de plek te komen die bestraald moet worden. Je kunt de stralen zelf niet zien of voelen, wel kun je horen dat het toestel een zoemend geluid maakt. Hoe lang de behandeling duurt hangt onder andere af van de grootte van de tumor. Zodra het toestel stopt, zijn de stralen weg. Je lichaam kan de straling nog even bij zich houden, maar die gaan vanzelf weg en ze komen niet bij anderen terecht.