Zenuwcellen en steuncellen
Je zenuwstelsel bestaat uit een centraal en perifeer zenuwstelsel en is opgebouwd uit zenuwcellen (neuronen) en steuncellen (gliacellen).
Een zenuwcel heeft een roze-grijs cellichaam waar uitlopers uitsteken, een soort sliertjes. Eén van die uitlopers, het axon is lang en wit van kleur, de andere uitlopers zijn korter en roze-grijs van kleur, en heten dendrieten. Een bundel (groepje) axonen vormt samen een zenuw, hoe meer axonen, hoe dikker de zenuw. In je hersenen wordt een bundel van axonen een tractus (baan) genoemd. De lange uitloper of axon ontvangt prikkels van het cellichaam.
Er zijn meerdere soorten steuncellen, en samen hebben ze vele taken. Ze maken de hersenen steviger en beschermen daardoor de zenuwcellen. Ook vormen ze een vetachtige laag om axonen, het myeline, voor een snellere en betere prikkelgeleiding. Daarnaast zorgen ze ook nog voor het opruimen van kapotte en afgestorven zenuwcellen, de aanmaak van nieuwe zenuwcellen, het opruimen van gebruikte neurotransmitters, de bestrijding van schadelijke indringers zoals een infectie en voorzien ze de zenuwcellen van energie.
-
Als je epilepsie hebt, is een deel of zijn delen van je hersenen onbedoeld en onverwachts actief. Dat gebeurt in de vorm van aanvallen.
-
Een epileptische aanval (insult) ontstaat als een groep hersencellen ongecontroleerd en ongevraagd prikkels gaat afgeven en doorsturen.
-
Je zenuwstelsel bestaat uit een centraal en perifeer zenuwstelsel en is opgebouwd uit zenuwcellen (neuronen) en steuncellen (gliacellen).
-
Je hersenen liggen in je hoofd, onder je schedel die is opgebouwd uit een geheel van botten. Je schedel is hard en beschermt je hersenen tegen beschadiging.
-
De hersenen bestaan uit meerdere delen. Je hebt grote hersenen, kleine hersenen, tussenhersenen en een hersenstam die je hersenen verbindt met het ruggenmerg. Ieder deel heeft een eigen functie, maar het is vooral belangrijk dat alle delen goed samenwerken.
-
De uitlopers van zenuwcellen, axonen, kunnen prikkels doorgeven aan andere cellen. Een prikkel of impuls is een elektrisch signaal dat ontstaat in zenuwcellen, waardoor je zenuwcellen met elkaar en andere cellen in je lichaam kunnnen communiceren. Zo geven ze informatie door.
-
Een epileptische aanval (insult) ontstaat als een groep hersencellen ongecontroleerd en ongevraagd prikkels gaat afgeven en doorsturen. Prikkels die eigenlijk pas afgegeven moeten worden op het moment dat je ze nodig hebt.
-
Als hersencellen ongecontroleerd en ongevraagd prikkels afgeven, noemen we dat een epileptische aanval of insult. Maar voor een epileptische aanval hoef je niet altijd epilepsie te hebben. Er zijn namelijk meer oorzaken die kunnen zorgen voor het ongecontroleerd afgeven van prikkels.
-
Als je een epileptische aanval hebt, geven je hersencellen ongevraagd prikkels af aan delen van je lichaam. Een epileptische aanval kun je niet zelf beginnen of stoppen. Er zijn veel oorzaken waardoor je een epileptische aanval kunt krijgen. Epilepsie is daar een van.
-
De klachten of verschijnselen die je kunt hebben bij een epileptische aanval zijn voor iedereen verschillend. Soms kun je een aanval goed voelen aankomen, soms merk je er nauwelijks iets van of komt het alleen voor tijdens de slaap.
-
Als je epilepsie hebt zul je misschien wel gemerkt hebben dat de aanvallen van elkaar kunnen verschillen. Een aanval hoeft dus niet altijd op dezelfde manier te verlopen. Ook in vergelijking met andere kinderen met epilepsie. Het is dus voor iedereen anders.
-
Een pasgeboren baby heeft andere epileptische verschijnselen dan een tiener. En als een kind ouder wordt, kunnen de oorzaken die epileptische aanvallen veroorzaken veranderen.
-
Om een epileptische aanval vast te stellen of de diagnose epilepsie te stellen heb je een paar dingen nodig.
-
De behandeling van epilepsie is niet voor iedereen gelijk. De behandeling van epilepsie bestaat uit verschillende onderdelen, zoals leefregels en medicijnen. Medicijnen die epileptische aanvallen tegengaan of voorkomen, worden anti-epileptica genoemd.