Erfelijke nieraandoeningen
Sommige nierziekten zitten in de familie, ze worden steeds van ouder op kind doorgegeven. Het bekendste voorbeeld is polycysteuze nierziekte. Dan zitten er kleine met vocht gevulde blaasjes in je nieren. Omdat het er in de loop van de tijd steeds meer worden, gaat je gewone nierweefsel kapot. Er is geen behandeling voor.
Een ander voorbeeld is het syndroom van Alport. Dan krijg je littekens in je nieren omdat een bepaald eiwit niet op de goede manier wordt aangemaakt. Dit gaat heel geleidelijk maar uiteindelijk gaan je nieren kapot. Ook daar is geen behandeling voor. Ook is er het congenitaal nefrotisch syndroom, dan werkt de filterfunctie van je nieren niet.
6.1 Cystenieren
Cysten zijn met vocht gevulde blaasjes. Ze ontstaan in de tubuli of in het kapsel van Bowman. Hoe dat gebeurt is niet precies bekend. Cystenieren kunnen aangeboren zijn, maar je kunt het ook krijgen als je nieren bij de geboorte geen afwijkingen hadden. Als de cysten groter worden verdringen ze het gezonde nierweefsel waardoor je schade aan je nieren krijgt. Die gaan dan minder goed werken waardoor je een te hoge bloeddruk kunt krijgen en ontstekingen van je urinewegen. Ook kun je zoutverlies via je urine krijgen waardoor het natriumgehalte in je bloed te laag wordt (hyponatriëmie), en kun je verzuren (metabole acidose). Hier moet je voor worden behandeld. Soms is een onderhoudsbehandeling met antibiotica nodig om infecties te voorkomen. Voor de cysten zelf is geen behandeling. Als de nier wordt uitgerekt door de cysten, kun je een drukkende pijn in je buik en rug krijgen.
Er zijn verschillende vormen van cystenieren bekend, de volgende soorten zijn erfelijk:
- autosomaal recessieve en autosomaal dominante polycysteuze nierziekte;
- nefronoftise;
- medullaire cystenieren;
- glomerulaire cystenieren.
Er zijn ook nog medullaire sponsnieren, die meestal niet erfelijk zijn, multicysteuze nieren en simpele cysten, die ook niet erfelijk zijn. Ze geven bijna nooit chronische nierinsufficiëntie. Je kunt de aandoeningen ontdekken via een echo-onderzoek van de nieren.
Cystenieren en nefronoftise zijn een ciliopathie. Dat betekent dat er een probleem is met de cilia, de trilhaartjes, een soort antennes die op alle cellen van je lichaam zitten. Ze kunnen stofjes opnemen en uitscheiden en meebewegen als er vloeistof langs de cel stroomt. De trilhaartjes kunnen allerlei signalen zoals licht, hormonen, chemische prikkels en druk opvangen, waar je cellen weer op reageren. Als de antenne niet goed werkt, weten je cellen niet goed wat ze moeten doen en kunnen ze kapotgaan. Als die cellen in je nieren zitten, heeft dat gevolgen voor je nierfunctie. Je nieren werken dan minder goed en op den duur kan je nierfunctie verloren gaan.
6.1.1 Polycysteuze nierziekte
Polycysteuze nierziekte is erfelijk. Je hebt dan kleine met vocht gevulde blaasjes in je nier. Het probleem ontstaat in je niertubuli, waar kleine verwijdingen optreden. Als een niertubulus op één plaats verder uitdijt, krijg je een holte waar vocht in blijft staan. In het begin zit het maar op een aantal plekken in de nier, en niet in alle een miljoen nefronen tegelijk. Later kunnen ook blaasjes in je lever ontstaan.
De oorzaak is genetisch: er zit een foutje in je DNA. Invloeden van buitenaf hebben ook invloed op het ontstaan van de cysten. Bijvoorbeeld als er schadelijke stoffen via je bloed in je niertubuli komen.
Je kunt de aandoening dominant (via één ouder) of recessief (via beide ouders) overerven. ADPKD staat voor autosomaal dominante polycysteuze nierziekte (autosomal dominant polycystic kidney disease) en ARPKD voor autosomaal recessieve polycysteuze nierziekte (autosomal recessive polycystic kidney disease). ADPKD is de meest voorkomende erfelijke oorzaak voor chronische nierinsufficiëntie. Eén van de 500 à 1000 mensen heeft het (zowel volwassenen als kinderen), ARPKD komt voor bij een van de 20.000 levendgeborenen.
Bij ADPKD heb je één afwijkend PKD1- of PKD2-gen nodig om de ziekte te krijgen. Als één van je ouders de ziekte heeft, heb je 50% kans om deze te erven. De problemen variëren van heel weinig cysten tot zeer veel met ernstige nierproblemen, maar die beginnen vaak pas na je twintigste levensjaar.
ARPKD verloopt veel ernstiger. De problemen beginnen meestal al snel na de geboorte.
Om het te krijgen moeten je beide ouders drager zijn van een afwijking op het PKHD1-gen en ze moeten allebei de genmutatie doorgeven. Als beide ouders drager zijn heb je 25% kans om de ziekte te erven. Je hebt 50 % kans om één afwijkend PKHD1-gen te erven en drager te worden en 25% kans om twee normale PKHD1-genen te erven.
Bij ARPKD kunnen er ook problemen zijn met de ontwikkeling van je galwegen en verlittekening van de lever rondom de leverader. Daarom wordt deze variant ook wel ARPKD-congenitale leverfibrose genoemd.
Omdat de nieren belangrijk zijn voor het maken van vruchtwater, en er bij ARPKD te weinig vruchtwater is, rijpen de longen soms ook niet goed. Als dat het geval is kunnen deze kinderen kort na de geboorte overlijden. Bij kinderen bij wie de cysten pas later ontdekt worden, ontstaat het eindstadium van nierinsufficiëntie voor de puberteit.
6.1.2 Nefronoftise en medullaire cystenieren
Nefronoftise en medullaire cystenieren worden vaak samen genoemd, omdat de ziekteverschijnselen op elkaar lijken. Je krijgt littekens in je nieren (interstitiële fibrose), verschrompeling van je niertubuli en cysten van 1 tot 2 mm. Door verlittekening van glomeruli en verschrompeling van je nierschors kunnen je nieren heel klein worden en kan nierinsufficiëntie ontstaan. Je kunt last hebben van veel plassen en veel drinken, anemie (bloedarmoede) en zoutverlies via de urine.
Nefronoftise en medullaire cystenieren ontstaan door genmutaties, maar in andere genen. Er zijn vijf genen bekend voor nefronoftise en twee voor medullaire cystenieren. De overerving is recessief bij nefronoftise en dominant bij medullaire cystenieren.
Nefronoftise is een van de meest voorkomende genetische oorzaken van nierinsufficiëntie bij kinderen. Meestal ontstaat nierfalen rond de leeftijd van dertien jaar.
Nefronoftise is een ciliopathie. De cilia, een soort antennes waarmee de cel allerlei signalen kan ontvangen, zijn niet goed ontwikkeld. Hierdoor werken de nieren niet goed. Andere cellen, zoals oogcellen, levercellen, hersencellen en botcellen, hebben ook cilia. Daarom heb je bij nefronoftise soms ook afwijkingen aan het netvlies (retina) van je ogen, leverfibrose of coördinatiestoornissen (cerebellaire ataxie).
Lees voor meer informatie het interview van Marc Lilien, kindernefroloog over nefronoftise.
6.1.3 Glomerulaire cystenieren
Glomerulaire cystenieren zijn bij de geboorte al vergroot. De cysten zijn in de nierschors ontstaan en zitten in het kapsel van Bowman. Het kan erfelijk zijn, of bij een syndroom horen, maar ook een pasgeboren baby kan het hebben zonder dat het in de familie zit.
6.2 Syndroom van Alport
Het syndroom van Alport is een zeldzame erfelijke nierziekte waarbij de kleine bloedvaatjes in je nierfilter (glomeruli) beschadigd raken. Het syndroom van Alport is de tweede meest voorkomende erfelijke oorzaak voor chronische nierinsufficiëntie na ADPKD. Bij deze ziekte maak je het verkeerde collageen IV aan.
Collageen IV is opgebouwd uit drie verschillende eiwitketens. Als er in één van deze ketens een fout zit, wordt je glomerulaire basale membraan niet goed gevormd: de cellaag waarop de podocyten aansluiten en een filter vormen. Normaal gesproken kunnen de afvalstoffen wel, maar de eiwitten niet door de filter. Door een mutatie in het gen (COL4A5-gen) verliest de basale membraan z’n elasticiteit, krijg je hoge bloeddruk en zijn er problemen met de filter. De eiwitten gaan door het filter heen en worden voor een deel uitgeplast, met als gevolg nefrotisch syndroom. Door het hoge eiwitgehalte krijg je littekenweefsel in je niertubuli en glomeruli. Bloed in de urine is vaak de eerste klacht.
Het syndroom van Alport is een ziekte die steeds erger wordt en niet kan genezen. Sommige mensen krijgen pas nierfalen als ze volwassen zijn, en anderen al op jonge leeftijd. Als je het op jonge leeftijd ontdekt kun je met de juiste behandeling het terminaal nierfalen uitstellen. Je krijgt ACE-remmers (angiotensine converterend enzym receptorblokkers), die eigenlijk gegeven worden voor hoge bloeddruk, maar ze werken ook op de bloedaanvoer en bloedafvoer van de nierfilters. Ze zorgen ervoor dat er minder eiwitten in je urine komen. Soms verlies je helemaal geen eiwitten meer door deze behandeling.
Ook kan het eiwitprobleem andere organen beschadigen. Wat vaak voorkomt bij het syndroom van Alport is doofheid. Het is daarom belangrijk om te weten of andere familieleden (bij mannen iets meer dan vrouwen) hier ook last van hebben. Ook oogafwijkingen kunnen bij dit syndroom passen.
**Overerving ** Collageen IV is opgebouwd uit drie verschillende eiwitketens. Er zijn drie genen die de informatie hebben om de eiwitketens te maken. Twee genen liggen op chromosoom 2 en één op het X-chromosoom. Als je een foutje hebt in een van deze drie genen, kun je het syndroom van Alport krijgen.
De dominant X-chromosomale vorm komt het meest voor. Dat wil zeggen dat je de ziekte via het geslachtschromosoom X dat je van je moeder en/of vader krijgt kunt overerven. Zowel jongens als meisjes kunnen het krijgen, maar jongens hebben vaker een ernstige nierziekte.
Jongens hebben een X- en een Y-chromosoom. Ze erven een X-chromosoom met de genmutatie van de moeder en een Y-chromosoom van de vader. Als de moeder drager is van de mutatie, is de kans 50% dat ze het krijgen. Op het Y-chromosoom zit verder geen erfelijke informatie. Jongens hebben daardoor alleen de erfelijke informatie voor de aanmaak van het defecte eiwit. Meisjes hebben twee X-chromosomen. Met één gezond en één aangedaan X-chromosoom kunnen ze wel het normale eiwit aanmaken. Ze hebben meestal weinig ziekteverschijnselen, maar ook een ernstige vorm is mogelijk.
6.3 Congenitaal nefrotisch syndroom
Congenitaal nefrotisch syndroom wordt vaak al in de eerst drie levensmaanden ontdekt. Je kunt het krijgen door bepaalde infecties (congenitale syfilis, CMV en toxoplasmose) of ziektes van de moeder tijdens de zwangerschap (SLE, kwikvergiftiging en niervenetrombose). Maar de meest voorkomende oorzaak is een genetisch defect. Er zijn wel twaalf genen bekend die kunnen leiden tot deze ziekte, door zowel recessieve als dominante mutaties. Het eiwitfilter van de glomeruli is beschadigd waardoor eiwitten via de urine weglopen. Als je bloed minder eiwitten heeft om vocht vast te houden, gaat het vocht in je weefsels zitten waardoor je gezicht en je armen en benen opzwellen. Ook krijg je hoge bloeddruk. Er is geen goede behandeling mogelijk en je krijgt altijd nierinsufficiëntie. Soms moeten de nieren zelfs worden weggehaald door het hoge eiwitverlies en moet je starten met dialyse.