Depressie risicofactor voor krijgen huilbaby
Mijke Lambregtse-van den Berg is aangesteld als psychiater op de zorglijn zwangerschapspsychiatrie in het Erasmus MC. Ook werkt zij in het Sophia Kinderziekenhuis als kinder- en jeugdpsychiater op de poli IMH (infant mental health).
Welke ouders komen bij jou?
Ik zie de ouders zowel voor als na de geboorte van hun kind. Binnen de zwangerschapspsychiatrie zie ik veel aanstaande ouders en ouders met heel jonge kinderen. Daarnaast zie ik als kinder- en jeugdpsychiater en IMH-specialist (infant mental health) op de combipoli ouders met ernstige psychiatrische problematiek en hun jonge kinderen. Vanuit daar coördineer ik een moeder-baby-dagbehandeling waarbij moeders één dag in de week met hun baby bij ons in behandeling komen.
Wat is het verschil tussen een combipoli en een POP-poli?
De POP-poli was oorspronkelijk een samenwerking tussen de psychiatrie, de obstetrie en de pediatrie, POP. Geleidelijk aan zijn die teams breder geworden en nu zitten daar ook psychologen, maatschappelijk werkers, jeugdartsen en andere professionals die zich bezighouden met de geboortezorg in. Daarnaast is er een specifieke samenwerking tussen de afdeling Psychiatrie en de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie met de naam combipoli. De vorm van deze poli is vrij uniek in Nederland. Doordat we intensief samenwerken met psychiatrie en de kinderpsychiatrie op dit gebied, kunnen we moeder, vader en kind vanuit twee disciplines begeleiden en behandelen.
Wat is een IMH-specialist?
Kort gezegd gaat het bij IMH over het sociale en emotionele welzijn van het kind. De relatie tussen ouders en kind staat daarin centraal. We stimuleren het kind om emoties te ervaren, te uiten en te reguleren, binnen een nauwe en veilige relatie met de omgeving, meestal de ouders, om van daaruit verder te kunnen ontdekken en te leren. IMH gaat in vanaf dat het kind in de buik zit, vanaf de conceptie. En eigenlijk al daarvoor, want ouders fantaseren over hun kind, en hoe ze ouder willen zijn. Als IMH-specialist stap je dus in het ideale geval al tijdens de zwangerschap in omdat een gezonde ouder-kindrelatie een van de belangrijkste middelen is om de ontwikkeling van het heel jonge kind op een passende manier te stimuleren.
Heeft de geestelijke gesteldheid van de ouders invloed op het gedrag van een (huil)baby?
Ik ben zelf epidemioloog en gepromoveerd in het Generation R-onderzoek, een groot populatieonderzoek in Rotterdam onder bijna 10.000 zwangeren waarvan de kinderen inmiddels zelf volwassen of bijna volwassen zijn. Ik heb binnen Generation R onder andere onderzoek gedaan naar huilbaby’s. Ik heb gekeken of je al tijdens de zwangerschap kunt voorspellen of er risicofactoren zijn voor het krijgen van een huilbaby. Zowel een depressie van de moeder als een van de vader geeft een significant grotere kans op het krijgen van een huilbaby. Dan moet je denken aan een twee tot tweeëneenhalf keer grotere kans. Het opvallende is dat het kind er dan nog niet is, dus dit zijn echt de ouderfactoren.
Welke rol speelt het kind hierin?
Kinderen van ouders met psychische klachten, dat geldt zowel voor moeders als voor vaders (die vaak vergeten worden), hebben meer moeite met het ervaren, uiten en reguleren van emoties, omdat de ouders vaak opgaan in hun eigen psychische klachten en erg hun best moeten doen om zichzelf daarin staande te houden. Daarom is het voor hen vaak lastiger de signalen van hun kind goed op te merken en daar adequaat naar te handelen. Daar zit ook de ingewikkeldheid. Als ouders hun kind niet goed kunnen ‘lezen’ en bieden wat het nodig heeft, ontregelt het kind sneller. Het kan bijvoorbeeld excessief gaan huilen en dat maakt de ouders ook weer extra kwetsbaar. Door stress en slaapproblemen gaat de draagkracht van de ouders verder naar beneden en voordat je het weet zit je in een vicieuze cirkel waarbij zowel ouder(s) als kind ontregeld zijn.
Kunnen andere psychische klachten een kind ook ontregelen?
Angst en stress kunnen dat ook, maar bekijk je dat in de hele bevolking, dan komt dat tijdens of na de bevalling eigenlijk niet vaker of minder vaak voor dan in de perioden daarbuiten. Erfelijke factoren die de ouders overdragen kunnen ook bijdragen aan het temperament en de gevoeligheid voor ontregeling van het kind. En ook de fysieke veranderingen tijdens en na de zwangerschap. Sowieso is het krijgen van een kind of zwanger zijn een life event dat mee kan spelen, zeker als er problemen zijn tijdens of na de zwangerschap of rondom de bevalling. Het zet vaak druk op de partnerrelatie. De rollen gaan wat verschuiven. Je bent niet meer alleen maar partner, maar ook ouder van een kind. Het moeten combineren van werk en ouderschap kan ook spanning geven bij ouders. Er zijn zo veel factoren die een rol kunnen spelen tijdens of na de zwangerschap dat het vaak moeilijk te achterhalen is wat nou precies de uitlokkende factor is.
Waar vraag je naar, als ouders een huilbaby hebben?
Allereerst naar de beleving van de ouders zelf, hoe ouders het zelf ervaren. Belangrijk is om te vragen hoe de partnerrelatie op dat moment is. Als ouders onvoldoende op elkaar terug kunnen vallen, is dat dat een belangrijke risicofactor voor het in stand houden van het huilgedrag. Verder vraag ik de ouders hoe ze de band met hun kind ervaren. Daar hebben we een vragenlijst (postpartum bonding questionnaire) voor met uitspraken als: ‘Ik zou willen dat het weer zoals vroeger was toen ik geen baby had’, of ‘Ik voel mij gelukkig als mijn baby (glim)lacht’ of ‘Mijn baby maakt mij angstig’.
Hoe is die vragenlijst samengesteld?
Die vragenlijst bestaat uit vier onderdelen. Eén onderdeel gaat over het ervaren van een band. Er zijn ouders die moeite hebben om iets te voelen voor hun kind. Ze zijn aan het overleven en staan niet in contact met hun eigen gevoelens, en ook niet in contact met hun kind. Een ander onderdeel gaat over angst in de opvoeding. Ouders zijn soms bang dat ze dingen niet goed doen in relatie tot hun kind. Een derde onderdeel gaat over boosheid en afkeer en het vierde schat het risico op mishandeling in. Dat laatste is heel belangrijk om mee te nemen omdat ouders met excessief huilende kinderen een sterk verhoogd risico hebben hun kind iets aan te doen. Vaak uit machteloosheid. Geen enkele ouder zal zijn kind moedwillig kwaad willen doen, maar soms zijn ze zo wanhopig dat ze die ideeën hebben en soms ook de impulsen. Dat aspect vraag ik altijd uit. Meestal in de algemene zin van: ‘We weten dat ouders met een huilbaby zich soms zo machteloos voelen dat ze de neiging hebben hun kind iets aan te doen of dat al gedaan hebben, herkent u dat?’ De meeste ouders zijn daar heel eerlijk in. Ook omdat ze het graag anders willen doen.
Wat betekent het als je geen gevoelens voor je kind hebt?
Geen band kunnen voelen met je kind is heel erg naar voor ouders. Het is de meest voorkomende hulpvraag op de combipoli. De vragenlijst wordt van tevoren door de ouders ingevuld, ik bekijk de antwoorden voor het polibezoek van de ouders en zie dan de aandachtspunten. Vaak vinden ouders het prettig dat ernaar gekeken wordt.
Wat kun je doen bij zo’n ingewikkeld probleem?
Wat we altijd doen is een ouder-kindobservatie. We vragen dan zowel de moeder als de vader los van elkaar om een kwartiertje iets met hun kind te doen wat ze thuis ook doen. Dat is vaak iets in de verzorging: luier verschonen, fles geven, een spelletje doen, door de kamer lopen of samen op het kleed spelen. Dat nemen we op en we kijken het terug met de ouders. Daarnaast gebruiken we de emotional availability scales, dat is ook weer een zestal schalen: vier die te maken hebben met de ouder en twee met het kind. Samen kijken we dan hoe het komt dat de ouders het contact met hun kind niet kunnen ervaren of wat maakt dat ze zich voortdurend gespannen voelen in de relatie met hun kind. Dat is een andere belangrijke hulpvraag. Sommige ouders kunnen hun kind bijna niet meer verdragen omdat zowel ouder als kind al te ver overprikkeld zijn.
Is die vragenlijst bepalend voor de behandeling?
De vragenlijst is vooral ondersteunend bedoeld. Het belangrijkste is het verhaal van de ouders, waarom kunnen ze hun kind niet bieden wat het nodig heeft. Het is ook belangrijk te vragen of ouders de neiging hebben om het kind iets aan te doen of het verlangen ernaar ‘Ik wou dat mijn kind er helemaal niet was’. Sommige ouders worden boos uit machteloosheid en bij andere ouders slaat het een beetje naar binnen, die gaan zich terugtrekken en laten de zorg voor hun kind aan een ander over. Dat zien we ook vrij regelmatig, dat de partner het overneemt, of vaker nog, de grootouders.
Wat zijn de risico’s van een ouder die naar binnen gekeerd is?
Het hebben van een huilbaby is sterk gerelateerd aan psychische klachten. Voor een deel heeft dat te maken met de kwetsbaarheid van de ouders en die van het kind. Het is ontzettend belangrijk om er snel bij te zijn omdat jonge kinderen de eerste duizend dagen (vanaf het begin van de zwangerschap, de conceptie, tot en met twee jaar) de grootste ontwikkeling doormaken. Ze moeten zich motorisch ontwikkelen, van zitten tot staan en lopen, ze moeten leren praten, hun emoties leren reguleren en nog veel meer. Als ouders onvoldoende beschikbaar zijn, is dat op de lange termijn niet goed voor de ontwikkeling van de kinderen. En als het niet goed gaat met de kinderen heeft dat ook weerslag op de ouders.
Wat kunnen we doen om de interactie tussen ouder en kind te herstellen?
Het begint met psycho-educatie. Ouders en zorgprofessionals moeten weten wat het hebben van een huilbaby inhoudt. Voor ouders is het een heel grote stap om hulp te zoeken. Het is heel belangrijk om niet alleen naar het kind te kijken, maar ook naar het welzijn van de ouders en dat een centrale rol te geven, inclusief het welzijn van de vaders en de partnerrelatie. Het is ook belangrijk ouders serieus te nemen en vanuit een niet-oordelende rol met hen samen te werken naar wat nodig is voor hun baby en voor henzelf. Wij betrekken hierbij ook het liefst beide ouders, omdat het zo belangrijk is dat zij elkaar tot steun kunnen zijn.
Wat doe je als een ouder het gevoel heeft het kind iets te willen aandoen?
Dan verwijzen wij, en ook het consultatiebureau, naar een IMH-specialist. Die zijn bij uitstek expert in de ontwikkeling van het jonge kind en het belang van de ouder-kindrelatie. Soms wordt een kind dan even opgenomen om de ouders wat te ontlasten. Maar dat is meer een crisisinterventie, het probleem is dan meestal nog niet opgelost. In uitzonderlijke gevallen wordt een lichamelijke oorzaak gevonden, maar dat is maar minder dan 5 %. De kinderartsen in onze regio verwijzen naar onze combipoli. Wij zetten dan met de ouders en zorgverleners een behandeling in.
Hoe behandel je ouders die geen binding met hun kind voelen?
Allereerst moeten de ouders zichzelf weer leren reguleren en weer in contact komen met hun gevoel. We wijzen de ouders op signalen die laten zien dat het kindje ook op een positieve manier contact zoekt, want dat wil je bekrachtigen. Een kind kan pas echt tot rust komen als de ouders ook hun rust hervinden. Soms moeten anderen het dan even overnemen, grootouders zijn vaak heel helpend. Of wissel van beurt, zodat beide ouders af en toe even kunnen bijtanken. Dat is meestal ook de reden voor een ziekenhuisopname, dat de ouders weer een aantal nachten goed kunnen slapen. Vervolgens probeer je de ouders de positieve contactsignalen, tussen hen en het kind, te laten zien, zodat ze weer vertrouwen krijgen in de relatie met hun kind.
Hoe betrek je vaders bij de behandeling van een huilbaby?
Door vader een serieuze partner te maken in het geheel. Het gebeurt nog te vaak dat de moeder zich zorgen maakt om de ontwikkeling van het kind en dat de vader zich zorgen maakt om de partner die haar moederrol niet kan oppakken. Vaak wordt niet gevraagd hoe het voor de vaders is. Ik vind het belangrijk om dat standaard wel te doen. Onderzoek laat zien dat als een vrouw psychische problematiek heeft, de kans groter is dat de partner het ook krijgt. Als een vader psychische klachten heeft, is de kans dat de moeder het ook krijgt ook verhoogd, maar niet zo sterk. Als de relatie niet goed is, krijgen vooral vaders meer last van psychische klachten. Veel vaders hebben daarnaast nog hun werk en moeten dat ook in de lucht zien te houden.
Is er een relatie tussen een postpartum depressie en huilbaby’s?
De kans is grofweg twee keer groter om een huilbaby te krijgen als er sprake is van een postpartum depressie. Je spreekt van een postpartum depressie als de moeder twee weken lang last heeft van somberheid of verlies van interesse, en daarnaast problemen met eten, slapen en concentratie, gedachtes aan de dood of suïcideplannen. Daarbij moet het ook het sociaal en professioneel functioneren in de weg zitten. Het is belangrijk om je te realiseren dat ook vaders een postpartum depressie kunnen krijgen. Bij hen uit het zich meestal meer met prikkelbaarheid, slecht slapen en vluchten in werk, sport of alcohol.
Zijn hulpverleners hier wel genoeg alert op?
Het is heel gek dat er vooral gecontroleerd wordt op hoge bloeddruk en suikerziekte, terwijl we weten dat de mentale gezondheid van ouders cruciaal is voor hoe het later met het kind gaat. Daarom hebben we (verschillende zorgverleners in Nederland, waaronder gynaecologen, verloskundigen, kinderartsen, psychologen en psychiaters) een online screeningsinstrument, genaamd Mind2Care, ontwikkeld dat al tijdens de zwangerschap de psychische en psychosociale problematiek, en middelengebruik van de moeder, op systematische manier in kaart brengt en daar meteen een op de lokale zorgsituatie afgestemd passend advies bij geeft. We zijn nog bezig om dit ook voor de vaders te doen. Dit screeningsinstrument wordt momenteel landelijk ingevoerd om eventuele problemen zo vroeg mogelijk op te sporen en te behandelen. De meeste risicofactoren voor het krijgen van psychische klachten of problemen in de ouder-kindrelatie, inclusief huilbaby’s, zijn namelijk al tijdens de zwangerschap in kaart te brengen.
Wie moet deze signalen/risicofactoren bij de ouders oppikken?
Direct na de bevalling moet dat de kraamverzorgende zijn, de verloskundige heeft hierin ook een belangrijke rol. En verder de huisarts en het consultatiebureau. We moeten ernaartoe dat na de bevalling ouders systematisch gevraagd wordt naar psychische klachten, juist omdat je voor wilt zijn dat er zoiets als een huilbaby gaat ontstaan.
Is dit een pleidooi om de opvolging vanuit de geboortezorg ook na de bevalling uit te breiden en te standaardiseren?
Ja, we zijn heel druk bezig om dit voor elkaar te krijgen. Een recent project, dat we samen met afdeling Verloskunde van het Erasmus MC en de gemeente Rotterdam hebben ontwikkeld, is het Connect2Grow-project. Dit project richt zich op het optimaliseren van de ouder-kindrelatie in kwetsbare gezinnen: ouders met ernstige psychiatrische of psychosociale problemen en ouders met een voorgeschiedenis van verwaarlozing, mishandeling of andere trauma’s. We volgen die gezinnen vanaf de zwangerschap de eerste duizend dagen die zo belangrijk zijn in de ontwikkeling van een kind. Zo kunnen we vanuit een vertrouwensrelatie een verstoring in de ouder-kindrelatie zo vroeg mogelijk oppakken.
Wil je nog iets toevoegen?
Het is goed om de langetermijngevolgen van een huilbaby te noemen. Als je excessief huilen ziet als een emotieregulatieprobleem, dan kan het zijn dat deze kinderen ook op latere leeftijd meer moeite hebben met het reguleren van hun emoties. Dan kan zich bijvoorbeeld uiten in agressief of onrustig gedrag, of ze gaan zich juist terugtrekken. Het is ontzettend belangrijk om kinderen die eerste duizend dagen goed te helpen in het reguleren van hun emoties, omdat ze deze vaardigheid meenemen in de rest van hun leven.