Bloedplaatjes

Elk dag maak je nieuwe bloedcellen aan. Je hebt namelijk steeds nieuwe bloedplaatjes, witte en rode bloedcellen nodig omdat ze niet zo lang leven of gewoon omdat ze zijn opgebruikt.

Waar in je lichaam zitten bloedplaatjes?

Bloedplaatjes (trombocyten) zitten in je bloed. Je bloed bestaat voor 55% uit plasma en voor 45% uit bloedcellen. Plasma bestaat voor het grootste deel uit water (93%) en voor de rest uit eiwitten (zoals albumine, antistoffen, stollingseiwitten), suikers, zouten, vetten, vitaminen en hormonen. Je bloedcellen bestaan bijna helemaal uit rode bloedcellen (99%), en voor 1% uit witte bloedcellen en bloedplaatjes.  Bloed is het transportsysteem van je lichaam. Het stroomt door je hele lichaam en zorgt voor de aan- en afvoer van onder andere zuurstof, voedings- en afvalstoffen. Het brengt de juiste stoffen en cellen naar de plek waar ze nodig zijn. Je rode bloedcellen vervoeren zuurstof en kooldioxide door je lichaam. Je witte bloedcellen kunnen schadelijke stoffen en ziekteverwekkers herkennen en onschadelijk maken, en je bloedplaatjes zorgen voor het korstje op een wondje. Het plasma vervoert voedingsstoffen van je dunne darm naar je weefsels en organen, en de afvalstof ureum van je lever naar je nieren. Ook zorgt het voor de verspreiding van hormonen door je lichaam. Verder speelt bloed een belangrijke rol bij het regelen van je lichaamstemperatuur en zuurgraad (ook wel pH genoemd). 

Hoe wordt een bloedplaatje aangemaakt?

Elk dag maak je nieuwe bloedcellen aan. Je hebt namelijk steeds nieuwe bloedplaatjes, witte en rode bloedcellen nodig omdat ze niet zo lang leven of gewoon omdat ze zijn opgebruikt.

Bloedcellen leven dus niet zo lang. Je rode bloedcellen leven nog ’t langst, ongeveer vier maanden. Witte bloedcellen leven gemiddeld een paar dagen en bloedplaatjes zo’n zeven tot tien dagen. Je lichaam moet dus voortdurend nieuwe cellen aanmaken, en ook nog eens heel veel. In totaal maak je iedere minuut 350 miljoen nieuwe bloedcellen aan.

Die nieuwe bloedcellen worden aangemaakt in je beenmerg, dat in de mergholten van je botten zit. Je beenmerg bestaat uit onrijpe en rijpende cellen. Bij volwassenen gebeurt de aanmaak van de bloedcellen vooral in de borstkas, de ribben, het bekken, de wervels, de bovenarmen en de schedel. Bij kinderen gebeurt dat nog in alle botten. 

Alle bloedcellen (witte, rode en bloedplaatjes) ontstaan vanuit eenzelfde type stamcel in je rode beenmerg. Vervolgens ontwikkelen ze zich tot de verschillende rijpe bloedcellen. We noemen dit proces hematopoëse. De aanmaak van nieuwe bloedplaatjes (trombopoëse) gaat in drie stappen. Eerst is er de voorloper van de bloedplaatjes, de megakaryoblast (stap 1). Die ontwikkelt zich tot een megakaryocyt (stap 2), die zich weer opdeelt in heel veel kleine stukjes, en dat zijn de bloedplaatjes (stap 3).

Hoe ziet een bloedplaatje eruit?

Bloedplaatjes zijn heel klein en ze hebben geen kern. Ze zijn zo klein dat je ze alleen onder een microscoop kunt zien.

Aan de buitenkant van een bloedplaatje zitten allerlei receptoren die verschillende functies hebben. Zo scannen ze voortdurend of je bloedvaten nog heel zijn, of dat er ergens een beschadiging of een gat is ontstaan. Ook kunnen ze stofjes binden die een beginnend korstje goed stevig maken. De receptoren bestaan uit verschillende eiwitten (glycoproteïnes).

Binnen in een bloedplaatje zitten zakjes (granules) waar weer allerlei stofjes in zitten. Stofjes die zorgen dat het bloedplaatje energie heeft en ook stofjes die een rol spelen tijdens de bloedstolling.

Wat doet een bloedplaatje precies?

Als je een gat in een bloedvat hebt (bijvoorbeeld als je je hebt gesneden), dan is de wand van dat bloedvat beschadigd, waardoor je bloed naar buiten kan stromen. Hoe groter het gat, hoe meer bloed je verliest. Als de binnenwand van het vat beschadigd is, ligt ook de middelste laag van dat bloedvat (subendotheel) open. Aan deze laag hecht zich een speciaal eiwit (de von willebrandfactor, of kortweg VWF) waar de bloedplaatjes zich aan kunnen binden. Daar zorgen de receptoren aan de buitenkant van de bloedplaatjes voor. Als de bloedplaatjes eenmaal aan de vaatwand gehecht zijn, veranderen ze van vorm. Zo kunnen ze beter (samen met de VWF) andere bloedplaatjes aantrekken. Steeds meer bloedplaatjes blijven aan elkaar plakken en zo krijg je een korstje op de plek van de beschadiging. Andere receptoren op de bloedplaatjes binden het stofje fibrinogeen, zodat een goede, stevige korst gemaakt kan worden.

Tijdens de bloedstolling worden de bloedplaatjes geactiveerd en komt er een ketting van elkaar opvolgende reacties op gang. Het voornaamste doel van de bloedstolling is het stoppen van het bloedverlies en het dichten van de vaatwand. Uitgebreidere beschrijving van de bloedstolling vind je in het hoofdstuk ‘normale bloedstolling’.

Bloedplaatjes zijn dus heel belangrijk bij de stolling, maar ze doen nog meer. Positief – ze zijn belangrijk voor je afweer, en negatief – ze spelen een rol bij het vormen van bloedpropjes in een bloedvat (trombose) en afwijkingen in de vaatwand (atherosclerose).

Hoeveel bloedplaatjes heb je?

Hoeveel bloedplaatjes je hebt, hangt af van je leeftijd en van of je een jongen of een meisje bent. Het aantal kan ook veranderen als je bijvoorbeeld een infectie doormaakt of bepaalde medicijnen slikt. Gemiddeld zitten er in één liter bloed tussen de 150 en 350 miljard bloedplaatjes.