Hart- en vaatstelsel
De ontwikkeling en rijping. Het hart is een belangrijk orgaan dat de bloedsomloop op gang houdt. Het zorgt ervoor dat zuurstofrijk bloed door je lichaam wordt gepompt, zodat al je lichaamscellen en weefsels zuurstof krijgen. Dit noemen we de grote bloedsomloop.
Zuurstof wordt in je lichaamscellen en weefsels gebruikt voor verbranding, en dat levert energie op, hierbij wordt kooldioxide als afvalproduct aangemaakt. Het kooldioxide wordt weer afgegeven aan het zuurstofarme bloed, dat terugstroomt richting je hart. De kleine bloedsomloop is de bloedstroom via de longen, deze maakt het mogelijk dat kooldioxide vanuit je bloed aan je longen wordt afgegeven en zuurstof wordt opgepikt. Het zuurstofrijke bloed stroomt terug naar je hart, waarna het in de grote bloedsomloop terechtkomt.
In de derde week van de zwangerschap ontwikkelen het hart en de bloedvaten zich. Het hart begint als een rechte buis. Die buis wordt steeds krommer en er ontstaan twee wijde delen. Dit worden later de boezems en de kamers. Tussen de vierde en zesde week worden de belangrijkste tussenschotten van het hart gevormd. Het tussenschot tussen de boezems groeit van boven naar beneden en stopt vlak boven de kamers. Daarna groeit weefsel van beneden naar boven om het tussenschot tussen de boezems compleet te maken. Voordat dit tussenschot helemaal dicht is, ontstaat er een nieuwe opening met een klep, het foramen ovale. Het tussenschot dat zich tussen de kamers vormt is helemaal dicht. Daarna worden de kleppen tussen de boezems en de kamers gevormd.
Tussen vijfde en zevende week worden de kleppen tussen de kamers en de grote vaten gevormd. Het hart ontwikkelt zich steeds verder en gaat steeds meer lijken op het hart in zijn definitieve vorm.
Vóór de twaalfde week is het hart volledig aangelegd. Het heeft dan twee tussenschotten, twee kamers, twee boezems. De linker en de rechter harthelft zijn van elkaar gescheiden door tussenschotten (septum), er is alleen nog een opening met een klep tussen beide boezems, het foramen ovale. Het hart is verbonden met vier grote vaten, twee instromende vaten (aders) en twee uitstromende vaten (slagaders). Met elke kamer is een slagader verbonden, tussen de slagader en de kamer zit een klep, zodat het bloed alleen uít het hart kan stromen en niet meer terug. Met elke boezem is een ader verbonden, hierdoor stroomt het bloed het hart in. De kamer en boezem, zowel links als rechts, zijn gescheiden, maar staan met elkaar in verbinding door een klep, zodat het bloed alleen van boezem naar kamer kan stromen en niet terug.
De bloedsomloop voor de geboorte is anders dan na de geboorte. Voor de geboorte krijg je via het bloed van je moeder alle belangrijke stoffen, zoals voedingsstoffen en zuurstof. De stoffen uit het bloed van je moeder komen via de placenta en de navelstreng in je eigen bloedsomloop terecht. De afvalstoffen (waaronder kooldioxide) gaan via de omgekeerde weg. Dus via de navelstreng via de placenta naar het bloed van je moeder. De organen van je moeder verwerken de afvalproducten verder. Voor de geboorte krijg je dus zuurstofrijk bloed via je moeder, je hoeft niet zelf te ademen. Je longen worden voor de geboorte dus nog niet gebruikt. Ze liggen samengedrukt in je borstholte en zijn niet ontplooid. Hierdoor zijn de bloedvaten in het longweefsel ook samengedrukt, en dat zorgt voor een hoge druk in deze vaten. Door de hoge druk kan er maar weinig bloed door je longvaatbed stromen. Hierdoor stroomt het bloed vanuit de rechterkamer de longslagader in, waarna een klein deel doorstroomt richting je longen en een groot deel via een verbindend bloedvat, de ductus arteriosus, naar je aorta (de grote lichaamsslagader). Dit bloed stroomt verder door je hele lichaam. De ductus arteriosus verbindt dus de longslagader en de aorta, dit bloedvat sluit de eerste dagen na de geboorte weer. Daarnaast stroomt er door de hoge druk in het longvaatbed bloed van de rechterboezem naar de linkerboezem door het foramen ovale. Voor de geboorte laat je hart het meeste bloed door je lichaam stromen, er stroomt maar een klein beetje door je longen.
Na de geboorte verandert de bloedsomloop, er ontstaan twee aparte bloedstromen. Je rechter harthelft pompt het bloed via je longen en de linker harthelft pompt het bloed door je lichaam. Na de geboorte word je als pasgeborene van je moeder gescheiden doordat de navelstreng afgeklemd en doorgeknipt wordt. Je krijgt dan geen zuurstofrijk bloed meer van je moeder en je kunt geen kooldioxide meer kwijt. Dit is een prikkel om zelf te gaan ademen. Je gaat huilen en je haalt diep adem, en door de lucht en de druk gaan je longen open en ontplooien ze zich. Het longweefsel is dan niet meer samengedrukt. Ook je longvaten zijn niet langer samengedrukt, waardoor de druk in je longvaten daalt. Nu kan er veel bloed door de longslagader richting je longen stromen. Het bloed uit de rechterkamer kan nu heel makkelijk de longslagader in stromen. De ductus arteriosus kan sluiten, omdat de bloedstroom daar afneemt en uiteindelijk stopt. Ook sluit de opening tussen de beide boezems, het foramen ovale, doordat er meer bloed via je longen in de linkerboezem terugkomt wordt de klep als het ware dichtgedrukt.
De definitieve bloedsomloop gaat nu zo: door het samentrekken van de hartspier pompen de kamers het bloed elk een eigen richting op, via twee gescheiden bloedsomlopen. Je hebt een grote en een kleine bloedsomloop. Bij de kleine bloedsomloop stroomt het zuurstofarme bloed vanuit de rechterkamer de grote longslagader in. De longslagader vertakt zich in twee slagaders, één voor je rechter- en één voor je linkerlong. Zo stroomt het bloed via beide longen om daar de stoffen af te geven die het kwijt moet (bijvoorbeeld kooldioxide) en om zuurstof op te nemen. Het zuurstofrijke bloed stroomt vervolgens terug via aders naar je hart en komt terecht in de linkerboezem. Van de linkerboezem stroomt het zuurstofrijke bloed naar de linkerkamer, waarna het aan de grote bloedsomloop begint. Bij de grote bloedsomloop stroomt het zuurstofrijke bloed vanuit de linkerkamer de aorta (grote lichaamsslagader) in om zich vervolgens via kleinere slagaders over je hele lichaam te verspreiden. Je organen en lichaamscellen halen bouwstoffen en zuurstof uit het bloed en geven de afvalstoffen weer terug aan het bloed. Dit zuurstofarme bloed stroomt via aders weer terug naar je hart en komt terecht in de rechterboezem. Van de rechterboezem stroomt het bloed naar de rechterkamer en gaat vervolgens verder in de kleine bloedsomloop.
Na de geboorte verandert dus de bloedsomloop en de stroom door je hart. Als je te vroeg geboren bent, kan dit problemen geven omdat je hart en vaatstelsel nog volop in ontwikkeling zijn en nog onrijp. Voorbeelden zijn het niet sluiten van de ductus arteriosus of problemen met de bloeddruk.
Mogelijke problemen na vroeggeboorte
Na een vroeggeboorte kunnen de volgende problemen voorkomen:
- De ductus arteriosus blijft open;
- Instabiele bloeddruk.
De ductus arteriosus
De ductus arteriosus is een bloedvat dat de longslagader en de aorta (grote lichaamsslagader) voor de geboorte met elkaar verbindt. Na de geboorte sluit de ductus omdat hij niet meer nodig is. Voor de geboorte zijn de ductus en het foramen ovale (opening tussen beide boezems) onderdeel van de foetale bloedsomloop. Ze vormen de verbinding tussen de kleine bloedsomloop (vanuit de rechter harthelft) en de grote bloedsomloop (vanuit de linker harthelft). Omdat de longen nog zijn samengedrukt en vanwege de hoge druk in het longvaatbed, kan het bloed uit de rechterkamer niet goed door het longvaatbed stromen. Via de ductus kan het bloed vanuit de longslagader de aorta (grote lichaamsslagader) instromen en via het foramen ovale van de rechterboezem naar de linkerboezem.
Na de geboorte zijn de ductus en het foramen ovale niet meer nodig. Als de longen opengaan en de hoge druk in het longvaatbed wegvalt, kan het bloed gemakkelijk vanuit de rechter harthelft via de longslagader het longvaatbed in stromen. Er stroomt dan bijna geen bloed meer door de ductus. De ductus gaat sluiten en verdwijnt uiteindelijk. Ook het foramen ovale sluit. De klep wordt dichtgedrukt door het bloed dat via de longen in de linkerboezem terugkomt. Het foramen ovale groeit dan dicht. Er is dan een definitieve bloedsomloop, waarbij de grote en kleine bloedsomloop geheel gescheiden zijn.
Open ductus
Als je te vroeg geboren bent sluit de ductus vaak niet goed of hij gaat na het sluiten weer open, we noemen dat een persisterende open ductus. Dat kan als je te veel prostaglandines in je bloed hebt (deze zorgen voor verwijding van bloedvaten), een te lage zuurstofspanning of een te lage zuurgraad. Ook IRDS kan een rol spelen, en de vroeggeboorte zelf.
Behandeling is nodig als spontane sluiting van de ductus niet wordt verwacht en/of er een bloedstroom (shunt) door de open ductus blijft bestaan. Als prematuur kun je dan minder vocht (vochtbeperking) krijgen, een medicijn dat zorgt voor het samentrekken van de bloedvaten (indomethacine of ibuprofen) of een operatie waarbij de ductus wordt gesloten. Hoeveel last je van de open ductus hebt, bepaalt welke behandeling je nodig hebt.
Gevolgen open ductus
Als de verbinding tussen je grote en kleine bloedsomloop blijft bestaan, kan er door de hoge druk in je grote bloedsomloop een bloedstroom (shunt) ontstaan van je aorta naar je longslagader. Er stroomt dan te veel bloed door je longvaatbed en te weinig bloed door de rest van je lichaam. Een grote shunt geeft meer problemen dan een kleine. Je kunt oedeem krijgen in je longen, een bloeding of bronchopulmonale dysplasie (BPD). En omdat er door de shunt niet genoeg bloed door je grote bloedsomloop stroomt, worden je organen en de rest van je lichaam minder doorbloed en krijgen ze onvoldoende zuurstof. Je hebt dan meer kans op necrotiserende enterocolitis (NEC) in je darmen, een bloeding in je hersenen (IVH), nierschade en een te lage bloeddruk. De behandeling van een open ductus kan ook gevolgen hebben. Als je een medicijn krijgt waardoor je vaten samentrekken, kunnen ook de vaten in bijvoorbeeld je nieren, huid of darmen samentrekken. Hierdoor verandert de doorbloeding, waardoor schade kan ontstaan. Een operatie geeft risico’s vanwege de verdoving (anesthesie), schade aan omliggend weefsel en infectiegevaar, en als prematuur ben je extra kwetsbaar.
Lage bloeddruk
Een lage bloeddruk komt bij prematuren regelmatig voor. De bloeddruk zorgt ervoor dat je bloed goed door je bloedsomloop wordt gepompt, zodat al je weefsels en organen voldoende bloed krijgen (perfusie) en zuurstof. Als je bloeddruk te laag is, komt er niet genoeg zuurstofrijk bloed in je weefsels en organen, en dat kan schadelijk zijn. Een te hoge bloeddruk is ook schadelijk, dat is belastend voor je bloedvaten, weefsels en organen. Die lage bloeddruk ontstaat omdat je vaatstelsel nog niet voldoende ontwikkeld is. Ook het regelen van je vaatwandspanning en je hartactie, en je aanpassingsvermogen aan grote veranderingen, zoals de overgang na de geboorte, een infectie of beademing, zijn nog niet goed ontwikkeld. Tegelijkertijd kun je te maken krijgen met heel veel moeilijkheden, zoals ademhalingsproblemen door IRDS, een infectie of een openblijvende ductus, die invloed kunnen hebben op je bloeddruk. Als je bloeddruk te laag of te hoog is, wordt daarom altijd gekeken of er iets is waardoor het kan komen.
Bij behandeling van een lage bloeddruk kun je extra vocht krijgen of medicijnen die je bloeddruk ondersteunen (zoals dopamine, dobutamine, adrenaline).
Gevolgen lage bloeddruk
Een lage bloeddruk kan leiden tot minder goede doorbloeding, dat zorgt voor een tekort aan zuurstof in je weefsels en organen en dat geeft schade. Vooral je nieren, maag-darmkanaal en je hersenen zijn gevoelig voor een lage bloeddruk. Als je schade aan je nieren hebt, werken ze minder goed. Bij schade aan je hersenweefsel kan een bloeding ontstaan (intraventriculaire hemorragie (IVH)) of problemen die je pas later in je leven merkt (problemen met motorische of cognitieve ontwikkeling of gedrag). Bij schade aan het weefsel van je maag-darmkanaal kun je voedingsproblemen (spugen, opgezette buik) krijgen en heb je een grotere kans op een ontsteking (necrotiserende enterocolitis (NEC)) van je darmwand.