In ieder geval hoop je dat het met een pomp beter zal gaan. Maar je moet er wel wat voor over hebben. Zeker in het begin kost een pomp veel tijd en inspanning. Maar veel kinderen die eraan gewend zijn en die tevreden zijn, willen niet meer zonder.
Waarom een pomp?
Bij iemand zonder diabetes maakt de alvleesklier precies zoveel insuline aan als nodig is. Tijdens de maaltijd neemt de glucosewaarde in het bloed tijdelijk toe en dan zorgt de alvleesklier voor precies genoeg insuline. Ook tussen de maaltijden door maakt het lichaam doorlopend insuline aan, precies genoeg om de glucosewaarde van het bloed zo normaal mogelijk te houden. Als je diabetes hebt, maakt je alvleesklier geen insuline. Je lichaam moet de insuline dus van buitenaf toegediend krijgen. We maken onderscheid tussen de basale hoeveelheid en de bolus hoeveelheid. De hoeveelheid insuline die je lichaam nodig heeft om je bloedglucose zo normaal mogelijk te houden noemen we de basale hoeveelheid insuline. De extra insuline die je lichaam nodig heeft tijdens en vlak na een maaltijd noemen we de bolus hoeveelheid insuline.
Lang en kort
Bij spuiten kom je aan je basale hoeveelheid insuline door jezelf lang werkende insuline toe te dienen. De bolus kun je jezelf vlak voor de maaltijd toedienen, met kortwerkende insuline. Met deze combinatie van lang werkende en kort werkende insuline probeer je de werking van de alvleesklier zo goed mogelijk na te bootsen. Maar soms werkt dat niet zo goed en dan kunnen je bloedglucosewaarden nogal schommelen. Dat kan een reden zijn om een pomp te gebruiken.
Precies afgestemd
Bij een pomp krijg je alleen maar kortwerkende insuline toegediend. De pomp geeft net als de alvleesklier de hele dag en nacht door kleine beetjes insuline af. Precies afgestemd op de basale behoefte van je lichaam. Als je iets eet, heb je iets extra’s nodig en dan kun je bijbolussen of klikken. De pomp is heel precies af te stemmen. Hierdoor is je diabetes veel beter te regelen. Het is wel heel belangrijk dat je jezelf regelmatig prikt om je bloedglucose te controleren. Ook als de pomp goed is afgesteld.
Hoe ziet de pomp eruit?
De pomp is een klein apparaatje dat je onder of in je kleren draagt. Hij is niet zo groot, ongeveer net zo groot als een pinpas. Je kunt ’m gemakkelijk onder je kleren dragen, maar je kunt ’m ook aan je broekriem vastmaken. Er zit een vulling met insuline in, een motortje en een batterij. De insuline loopt via een klein slangetje naar een klein naaldje dat je in je buik, bil of been prikt. Een speciale pleister zorgt dat het naaldje op zijn plek blijft zitten. Het slangetje kan drie dagen blijven zitten. Op een klein schermpje kun je de gegevens aflezen. Als de pomp leeg is, het slangetje of de naald verstopt zit of de batterij bijna leeg is, kun je dat ook zien.
Moet je ’m altijd dragen?
Je draagt de pomp altijd bij je, dag en nacht, omdat je 24 uur per dag insuline nodig hebt. Maar je kunt hem natuurlijk wel even afkoppelen als je dat liever wilt. Bijvoorbeeld als je gaat zwemmen, douchen of sporten. Het naaldje blijft dan in je huid zitten en de pomp en het slangetje leg je even weg. Maar in principe kun je met een pomp alles doen. In het begin is het even wennen, maar na een tijdje merk je niet meer dat je hem bij je hebt. Je kunt gewoon sporten en bewegen. Met sommige pompen kun je zelfs douchen en zwemmen. Sommige kinderen dragen de pomp onder hun kleren maar andere maken van hun pomp een sierraad. Ze kopen bijvoorbeeld een tasje of maken zelf een leuk hoesje.
En als het niet bevalt?
Je moet het eerst een tijdje proberen. Je kunt pas ongeveer na een half jaar zeggen of de pomp voor jou geschikt is. Als je er achter komt dat de pomp toch niet helemaal bij je past, kun je altijd weer overstappen op de insulinepen.