Wat kun je eraan doen?

Om zo min mogelijk last te hebben van je diabetes moet je ervoor te zorgen dat je bloedsuiker niet te hoog of te laag is, dus zo min mogelijk hypo’s en hypers. Als je al langer diabetes hebt of iemand kent met diabetes weet je dat dit een hele klus is. Gelukkig sta je er niet alleen voor; je ouders, de diabetesverpleegkundige en je behandelend arts zijn er om je te helpen. Ze kunnen je leren hoe je het beste met je diabetes om kunt gaan.

Behandeling diabetes type 1

Zorg voor het regelmatig meten van je bloedsuiker en het toedienen van insuline. Daarnaast zijn er nog enkele belangrijke aandachtspunten, zoals:
  • je voeding;
  • je activiteiten en energieverbruik;
  • regelmatige controle door diabetesteam.

Bloedsuiker meten

Dagelijks vóór iedere maaltijd en voor het slapen gaan moet je je bloedsuiker bepalen, dat is dus vier keer per vierentwintig uur (4-punts dagcurve). Als je net de diagnose hebt gekregen of als je niet goed bent ingesteld, moet je de bloedsuiker vaker controleren. Een 8-punts dagcurve laat namelijk het beste zien hoeveel energie (glucose) je binnenkrijgt en verbruikt en hoeveel insuline je nodig hebt.

Insuline toedienen

Insuline bestaat alleen als injectievloeistof, je moet het dus inspuiten. Dat kan op twee manieren: zelf onder de huid spuiten met een insulinepen of doorlopend met behulp van een insulinepomp. De keuze voor een insulinepen of voor een pomp wordt gemaakt na overleg met jou, je ouders en het diabetesteam. Het diabetesteam kijkt welke therapie het beste voor je zal zijn. Daarbij houden ze rekening met je leeftijd, thuissituatie en je lichamelijke en geestelijke toestand.

Insulinepen:
Een insulinepen is een injectiespuit gevuld met insuline in de vorm van een vulpen. In de punt zit een dun naaldje. De pen heeft een speciale vulling met insuline die je gemakkelijk kunt vervangen als die op is. Op de pen kun je instellen hoeveel eenheden je spuiten moet, zodat je altijd de juiste hoeveelheid spuit.
De plaats waar je de insuline inspuit moet wisselen. Je kunt daarbij kiezen uit je bovenbenen, billen, buik en bovenarmen, liefst een plek waar je goed een huidplooi kunt vastpakken. Het is belangrijk om de plaatsen regelmatig af te wisselen, zodat je plaatselijke irritatie voorkomt.

Insulinepomp:
Een insulinepomp is een kleine computer waarin een ampul met insuline zit. Aan de ampul zit een dun slangetje met aan het uiteinde een heel dun naaldje. Het naaldje breng je aan onder de huid van je buik, bil of been (je mag kiezen) en plak je vast met een pleister. Daar blijft het enkele dagen zitten. Het is goed om het naaldje op een andere plek aan te brengen na twee of drie dagen of als er roodheid, zwelling of gevoeligheid ontstaat. Het slangetje moet dan ook vervangen worden. De pomp werkt op een batterij. Zorg ervoor dat deze op tijd vervangen of opgeladen wordt, zodat je niet met een lege batterij zit.
De pomp geeft dag en nacht steeds een kleine hoeveelheid insuline af, de toediening van insuline gaat dus steeds door. Dit heet de basale stand van de pomp. Op het moment dat je eet of drinkt kun je jezelf via de pomp meer insuline toedienen, je geeft dan een bolus insuline. Dat kan via de knoppen op de pomp zelf, maar soms ook met een afstandsbediening, wel zo makkelijk. Met een insulinepomp kun je heel nauwkeurig reageren op de hoeveelheid voedsel die je binnenkrijgt en de hoeveelheid energie die je verbruikt. Het instellen van je bloedsuiker gaat beter waardoor je minder uitschieters naar boven of beneden hebt. De werking van de insulinepomp lijkt het meest op de werking van een gezonde alvleesklier. Die geeft ook doorlopend insuline af en ook soms wat meer of wat minder.
Het pompje moet je wel steeds bij je dragen, daar moet je misschien wel aan wennen. Het kan wel losgekoppeld worden, zodat je gewoon kunt sporten, zwemmen en douchen. Het naaldje kun je na het loskoppelen van de pomp afdekken.

InsulinepenInsulinepomp
Toedieningsschema3 keer snelwerkende insuline rondom de maaltijd;
1 keer langwerkende insuline voor het slapen gaan.
Een afwijkend schema is mogelijk.
Doorlopende toediening (basale stand) met bolussen.
Aantal keren prikken2 tot 4 maal per dag, of vaker.Om de 2 à 3 dagen.
Voordelen
  • Je draagt niks met je mee, er zit niks vast aan je lijf (zoals bij een insulinepomp).
  • Je weet precies hoeveel insuline je binnen hebt gekregen, dat wat je spuit krijg je binnen.
  • Je kunt je bloedsuiker nog beter regelen en het ‘bijregelen’ is makkelijk.
  • Minder vaak spuiten/prikken.
  • Je kunt je makkelijker aanpassen aan spontane acties of veranderingen (extra eten, sporten of ziek zijn), je hebt je insuline altijd bij je.
  • Bij zwemmen, douchen en sporten kan de pomp worden losgekoppeld.
Nadelen
  • Je moet elke dag meerdere malen prikken.
  • Als je langwerkende insuline spuit kun je je minder goed aanpassen aan spontane acties (zoals extra sporten).
  • Schommeling van je bloedsuiker kan vaker voorkomen.
  • Je draagt altijd wat met je mee, het pompje zit vast aan je lijf.
  • Je moet ermee leren omgaan en bij de maaltijden zelf extra bolussen geven.
  • Je bloedsuiker kan snel ontregelen (te hoge bloedsuiker) als de pomp zijn werk niet kan doen, bijvoorbeeld als het slangetje verstopt is.

Er zijn verschillende soorten insuline:

Kortwerkende insuline:
  • insuline aspart (Novorapid®), insuline glulisine (Apidra®), insuline lispro (Humalog®). Werken binnen 10 tot 20 minuten, de werking is maximaal na 1 tot 3 uur, de totale werkingsduur is 3 tot 5 uur.
  • regular insuline (Actrapid®, Humuline Regular®, Insuman Infusat®, Insuman Rapid®). Werken binnen 30 minuten, de werking houdt 7 tot 9 uur aan.

Middellang werkende insuline: isofaan insuline (Humuline NPH®, Insulatard® tot 1 juli 2025 beschikbaar, Insuman Basal®). Werken binnen 1,5 uur, de werking is maximaal na 4 tot 12 uur, de totale werkingsduur is 24 uur.

Langwerkende insuline: insuline detemir (Levemir® tot 31 december 2026 beschikbaar), insuline glargine (Lantus®). Werking komt langzaam op gang (de insuline wordt dus langzaam opgenomen), de werking is maximaal na 6-8 uur, de totale werkingsduur is 24 uur.

Insulinemix: combinatie van kortwerkende en middellang werkende insuline: insuline aspart/ insuline aspart protamine (Novomix® tot 31 december 2026 beschikbaar), insuline lispro/ insuline lispro protamine (Humalog Mix®). Werken binnen 10-20 minuten, de werking is maximaal na 1 tot 4 uur, de totale werkingsduur is 24 uur.

Glucagon toedienen

Als je bloedsuiker te laag is, is dat gevaarlijk. Je kunt hierdoor uiteindelijk je bewustzijn verliezen. Het is dus belangrijk om een hypo te voorkomen, maar als het toch gebeurt moet je weten wat je moet doen. Bij een hypo moet je wat eten en drinken. Je moet dan voor voedsel kiezen waarbij de suikers snel beschikbaar zijn en dus snel na het eten in je bloedbaan komen, zoals tabletten Dextro (druivensuiker) en verdunde (suikerhoudende) limonade. Heb je dat niet bij de hand dan kun je ook koekjes, een belegde boterham of een banaan eten en vruchtensap drinken, maar het duurt wel iets langer voordat deze suikers beschikbaar zijn en in je bloed komen. Soms kun je echt niets eten, bijvoorbeeld doordat je erg misselijk bent en moet spugen of doordat je te suf bent of buiten bewustzijn bent. Dan moet je dus op een andere manier behandeld worden, namelijk met glucagon (merknaam GlucaGen®).

Glucagon is een hormoon dat door je lichaam zelf wordt aangemaakt en zorgt voor een stijging van de bloedsuiker. Door glucagon wordt het opgeslagen glycogeen in je lever omgezet in glucose, dat in je bloedbaan terechtkomt. Als je bij een hypo de juiste hoeveelheid glucagon inspuit, stijgt je bloedsuiker binnen vijf à twintig minuten. De spuit met glucagon zit in een stevige beschermverpakking (soort etui), die je gemakkelijk overal mee naartoe kunt nemen. In het etui zit een injectiespuit met gesteriliseerd water en een flesje met glucagon in poedervorm. Het klaarmaken gaat als volgt: spuit het water uit de injectiespuit in het flesje en schud totdat de poeder is opgelost. Zuig daarna de vloeistof met opgeloste glucagon met de spuit op en het middel is klaar om ingespoten te worden. Het is belangrijk om dit goed uitgelegd te krijgen door iemand uit het diabetesteam. Jij en je ouders moeten ook goed oefenen, zodat het in een noodsituatie in één keer goed gaat. De glucagon kan ingespoten worden in je arm, been, buik of bil. Het is belangrijk om langzaam in te spuiten, zo voorkom je dat je misselijk wordt en moet braken.
Een glucagonspuit moet koel bewaard worden, in de koelkast dus. Als je ergens een paar uur achter elkaar bent, bijvoorbeeld op school of een dagverblijf, is het verstandig om ook daar een injectiespuit met glucagon te bewaren. Houd wel de uiterste houdbaarheidsdatum in de gaten en vervang de spuit op tijd.

Behandeling diabetes type 2

De meeste kinderen met diabetes type 2 hebben overgewicht. Als je voor voldoende beweging, goede voeding en een gezond lichaamsgewicht zorgt kan de gevoeligheid voor insuline verhoogd worden. Hierbij kun je hulp krijgen van de diëtist en de diabetesverpleegkundige, zij kunnen je precies vertellen waar je op moet letten en hoe je je doel kunt bereiken. Je kunt de gevoeligheid voor insuline ook verhogen met medicijnen, een bijvoorbeeld is metformine. Metformine verhoogt niet alleen de gevoeligheid voor insuline maar remt ook de aanmaak van glucose door de lever. Het is verkrijgbaar in de vorm van tabletten die je twee à drie maal per dag moet slikken. In het begin kun je last hebben van bijwerkingen als misselijkheid, buikpijn en verminderde eetlust.
Soms zijn deze maatregelen niet voldoende en moet je na een tijdje toch insuline spuiten. Uitgebreide informatie over het spuiten van insuline is terug te vinden in het hoofdstuk ‘Behandeling van diabetes type 1’.

Voeding

Je lichaam heeft dagelijks voeding nodig, het liefst gezond en verantwoord eten; ook als je diabetes hebt. Het is niet nodig om speciale diëten te volgen of strenge maatregelen te nemen. Een suikervrij dieet is dus niet nodig, maar frisdrank kun je niet gebruiken. Eventueel kun je kiezen voor een suikervrije limonade. Verder kun je normaal eten, kies wel voor afwisselende en gezonde voeding.
Het is wel belangrijk om bewust met je voeding om te gaan en het eten ervan goed over de dag te verdelen. Regelmaat is dus belangrijk. Bijvoorbeeld dagelijks drie maaltijden en drie tussendoortjes. De hoeveelheid insuline die je dag en nacht nodig hebt kun je dan beter afstemmen op de binnengekregen hoeveelheid energie (glucose) uit je voeding.

Krijg je suikerziekte door het eten van te veel zoetigheid?
Het risico op diabetes type 1 wordt niet groter door het eten van te veel zoetigheid. Bij diabetes type 2 ligt dat wat anders. Door het eten van zoetigheid wordt het risico op diabetes type 2 niet groter, maar wel door de grote hoeveelheid calorieën die je hierdoor binnenkrijgt. Je krijgt te veel calorieën (energie) binnen als je veel snoep, koek, cake, frites en junkfood eet of frisdranken drinkt. Het teveel wordt opgeslagen als vet waardoor je dik wordt (obesitas). Als je obesitas hebt en weinig beweegt kun je diabetes type 2 krijgen als je hiervoor de genetische aanleg hebt.

Je activiteiten en energieverbruik

Kinderen verbruiken veel energie. Door dagelijkse bezigheden zoals spelen, sporten en naar school gaan én door je eigen groei en ontwikkeling. Hierdoor kunnen je bloedsuikerwaarden en insulinebehoefte veranderen. Gelukkig kun je goed leren om hier rekening mee te houden. Als je gaat sporten, naar school fietst of bijvoorbeeld examens hebt leer je steeds beter herkennen hoe je lichaam reageert op dat soort inspanningen.
Het omgaan met veranderingen die komen door de puberteit kan moeilijker zijn. Bloedsuikers zijn dan moeilijker te regelen, waardoor je er soms nauwelijks grip op krijgt. Je diabetesteam heeft veel ervaring met diabetes in de puberteit. Zij kunnen je waarschijnlijk de nodige tips en trucs leren.

Als je ziek bent
Als je ziek bent, bijvoorbeeld door een infectie met koorts, gebeurt er van alles met je bloedsuiker. Er komen dan hormonen vrij (cortisol en glucagon) die de bloedsuiker laten stijgen. Hierdoor heb je meer insuline nodig. Dit merk je vooral als je geen zin meer hebt in eten. Je eet nauwelijks wat en toch blijft je bloedsuiker hoog. Je hebt daarom ook insuline nodig als je ziek bent en nauwelijks wat eet.
Maar als je buikgriep hebt waarbij je braakt en diarree hebt, heb je soms weer minder insuline nodig doordat er glucose verloren gaat.
Ziek zijn, koorts hebben, niet eten en het inschatten hoeveel insuline je nodig hebt is moeilijk. Je moet hiermee leren omgaan. Het diabetesteam kan je hier goed over voorlichten. Ook als je ziek bent en je hebt vragen, neem contact op met je diabetesteam, zo kun je problemen en moeilijkheden voorkomen.

Omgaan met misselijkheid en braken is soms moeilijk. Zo is het niet altijd duidelijk waarom je misselijk bent en moet braken. Zieke kinderen zijn vaak misselijk en braken gemakkelijk, niet alleen bij buikgriep maar bijvoorbeeld ook bij een urineweginfectie. Maar misselijkheid en braken kan ook een teken zijn van een tekort aan insuline. Het is daarom belangrijk om de bloedsuiker en de ketonen te bepalen. Is je bloedsuiker hoog en zijn er ketonen in je urine of bloed aanwezig, dan zal er een tekort aan insuline zijn en wordt de misselijkheid veroorzaakt door de hoge bloedsuiker en ketonen. Is je bloedsuiker laag, dan ben je waarschijnlijk misselijk door de ziekte zelf, maar ook dan kunnen er ketonen in je bloed of urine zitten doordat je te weinig hebt gegeten.

Ketonen zijn afbraakproducten die vrijkomen als het lichaam een tekort aan glucose heeft en op een andere manier aan energie probeert te komen. Het tekort aan glucose kan ontstaan doordat je te weinig glucose binnenkrijgt omdat je niet genoeg eet of doordat je te weinig insuline hebt om de glucose de cel in te krijgen.

Controle door het diabetesteam

Als je een chronische ziekte hebt, zoals diabetes, is het belangrijk dat de artsen en verpleegkundigen je goed kennen en weten hoe je ziekte verloopt. Daarom heeft elk ziekenhuis een diabetesteam met een kinderarts, diabetesverpleegkundige, diëtist en een kinderpsycholoog. In bijna alle ziekenhuizen is het diabetesteam 24 uur per dag bereikbaar, zodat je ook ’s nachts voor problemen en noodsituaties terechtkunt. Hoe vaak je op controle komt hangt af van jouw situatie. Meestal is dat eens per drie à vier maanden. Als het goed gaat kom je minder vaak op controle, als je moeilijk in te stellen bent of als je klachten hebt kom je vaker.
Tijdens een controle wordt aan jou en je ouders gevraagd hoe het gaat. Zijn er klachten, heb je veel hypo’s of hypers, zijn er problemen? Er is veel aandacht voor de bloedsuikers en het insulinegebruik, maar ook voor hoe jij je voelt en hoe je je ontwikkelt. Ook praktische zaken worden uitgebreid besproken. De juiste voeding en genoeg bewegen zijn belangrijke onderdelen van de behandeling van diabetes, dus ook deze onderwerpen zullen worden besproken. Bij lichamelijk onderzoek worden je lengte, gewicht en bloeddruk opgemeten en ook je spuitplekken gecontroleerd. Als je in de puberteit komt wordt deze ontwikkeling ook bijgehouden.
Je krijgt ook regelmatig bloed- en urineonderzoek. In het bloed wordt onder andere het HbA1c (uitleg onderaan alinea) en de hoeveelheid vetten gemeten. Je urine wordt onderzocht op onder andere eiwitten, glucose en ketonen. Omdat diabetes een auto-immuunziekte is wordt ook gekeken of je andere auto-immuunziekten hebt, zoals coeliakie (glutenovergevoeligheid), schildklieraandoeningen of een slecht werkende bijnier.
Het diabetesteam zal je ook begeleiden met het langzaamaan nemen van je eigen verantwoordelijkheid voor je ziekte. Als je op jonge leeftijd diabetes hebt gekregen, dragen je ouders meestal de verantwoordelijkheid, maar als je ouder wordt zul je dat steeds meer zelf moeten gaan doen. Het is immers jouw lijf en toekomst. Maar ook als je straks alles zelf regelt en controleert staat het diabetesteam voor je klaar om je te steunen. Die geleidelijke overgang van verantwoordelijkheid wordt transitie genoemd.

De hoeveelheid HbA1c in je bloed geeft een indruk van de gemiddelde bloedsuikerwaarde in de afgelopen twee tot drie maanden. Hb staat voor hemoglobine, dat is een eiwit dat in je rode bloedcellen zit. Het zorgt ervoor dat zuurstof in je bloed vervoerd kan worden. Glucose hecht zich graag aan het eiwit hemoglobine, en als het er eenmaal aan vastzit laat het niet meer los. Als glucose aan hemoglobine is gehecht, heet dit hemoglobine HbA1c. Als je goed bent ingesteld en je weinig hoge bloedsuikers hebt gehad de afgelopen 2 à 3 maanden, dan zal het HbA1c binnen de gewenste waarden liggen. Heb je veel uitschieters en ben je moeilijk in te stellen, dan zal de waarde hoger liggen. Meestal kun je zeggen dat een HbA1c tussen de 53 en 58 mmol/L mag, een HbA1c hieronder ideaal is en dat een HbA1c dat erboven ligt meer risico’s op complicaties geeft. Een hoge HbA1c is dus altijd een reden om kritisch te kijken naar wat er verbeterd kan worden om de kans op schade aan je lichaam in de toekomst door te hoge suikers te voorkomen.

Controle door de oogarts

Als je diabetes hebt zijn oogheelkundige controles ook nodig. Door regelmatige controle van het netvlies kunnen kleine veranderingen al in een vroeg stadium worden opgespoord en worden behandeld.