Hoe ontstaat de hypofyse?
De hypofyse wordt in de vierde week van de embryonale ontwikkeling aangelegd. De hypofyse is opgebouwd uit twee verschillende cellagen die tijdens de ontwikkeling bij elkaar komen en uiteindelijk één geheel vormen. De ene cellaag bestaat uit cellen die uiteindelijk de hersenen en het zenuwstelsel vormen, deze cellen vormen de hypofyseachterkwab. De andere cellaag (ook wel het 'zakje van Rathke' genoemd) bestaat uit cellen die alle andere organen en de rest van het lichaam vormen, deze cellen vormen de hypofysevoorkwab.
Vooral het samenkomen van de twee cellagen is een belangrijke stap bij de aanleg van de hypofyse. Als dat niet goed gaat, krijg je een aanlegstoornis. Nadat de twee lagen zijn samengekomen, vormen de cellen van de voorkwab samen een geheel en maken ze zich los van de cellaag waaruit ze zijn voortgekomen. Alle cellen moeten mee, er mogen er geen achterblijven, want als er achtergebleven cellen zijn die zich vermeerderen, kan er een tumor (een craniofaryngeoom) gaan groeien.
Hoe de aanleg en ontwikkeling van een embryo verloopt, wordt bepaald door genen en omgevingsfactoren. Het erfelijk materiaal speelt een grote rol tijdens je embryonale ontwikkeling. Van beide ouders krijg je chromosomen, die opgebouwd zijn uit DNA. Een stukje DNA wordt een gen genoemd. In de genen zit informatie die bepalend is voor de aanleg en vorming van je lichaam, de embryonale ontwikkeling. Als er een foutje in de informatie zit (mutatie op een gen) of als de informatie verkeerd wordt afgelezen en uitgevoerd, dan krijg je een aanlegstoornis. Tijdens de embryonale ontwikkeling kunnen ook omgevingsfactoren, zoals een virusinfectie of medicatiegebruik, de aanleg en vorming beïnvloeden.
Waarom je een craniofaryngeoom krijgt is niet duidelijk, ook weten we niet welke rol erfelijke en omgevingsfactoren spelen. Er zijn geen aanwijzingen dat medicijngebruik of gebeurtenissen tijdens de zwangerschap (zoals een infectie) meer risico geven. En hoewel erfelijke factoren een belangrijke rol spelen tijdens de embryonale ontwikkeling, lijkt het erop dat een craniofaryngeoom niet van ouder op kind wordt doorgegeven of dat het in sommige families vaker voorkomt dan in andere.
Hoe de aanleg en ontwikkeling van een embryo verloopt, wordt bepaald door genen en omgevingsfactoren. Het erfelijk materiaal speelt een grote rol tijdens je embryonale ontwikkeling. Van beide ouders krijg je chromosomen, die opgebouwd zijn uit DNA. Een stukje DNA wordt een gen genoemd. In de genen zit informatie die bepalend is voor de aanleg en vorming van je lichaam, de embryonale ontwikkeling. Als er een foutje in de informatie zit (mutatie op een gen) of als de informatie verkeerd wordt afgelezen en uitgevoerd, dan krijg je een aanlegstoornis. Tijdens de embryonale ontwikkeling kunnen ook omgevingsfactoren, zoals een virusinfectie of medicatiegebruik, de aanleg en vorming beïnvloeden.
Waarom je een craniofaryngeoom krijgt is niet duidelijk, ook weten we niet welke rol erfelijke en omgevingsfactoren spelen. Er zijn geen aanwijzingen dat medicijngebruik of gebeurtenissen tijdens de zwangerschap (zoals een infectie) meer risico geven. En hoewel erfelijke factoren een belangrijke rol spelen tijdens de embryonale ontwikkeling, lijkt het erop dat een craniofaryngeoom niet van ouder op kind wordt doorgegeven of dat het in sommige families vaker voorkomt dan in andere.