Normale anatomie

Het hart is een dikke, sterke spier die bestaat uit vier holtes; beneden twee kamers en daarboven twee boezems. De belangrijkste functie van het hart is het lichaam voorzien van zuurstofrijk bloed. Het bloed stroomt vanuit grote aders de boezems binnen en van daaruit stroomt het verder naar de kamers. In de kamers wordt het bloed door een samentrekkende beweging de slagader ingepompt.

De slagaders leiden het bloed door je hele lichaam. Door de pompende werking van het hart kan het bloed alle cellen, overal in het lichaam, van zuurstof en voedingsstoffen voorzien. Ook kunnen de cellen hun afvalstoffen weer kwijt in het bloed.

Hoe ontwikkelt een normaal hart zich tijdens de zwangerschap?

In de derde week van de zwangerschap begint de ontwikkeling van het hart en de vaten. Het hart is dan nog een rechte buis. Vervolgens kromt de hartbuis zich en vormt twee wijde delen. Deze zullen later de boezems en de kamers gaan vormen.

De belangrijkste tussenschotten van het hart worden tussen de 4e en 6e week gevormd. Het tussenschot tussen de boezems groeit van boven naar beneden en stopt vlak boven de kamers. Van onderaf kruipt vervolgens weefsel omhoog om het tussenschot tussen de boezems compleet te maken. Voordat deze sluiting volledig is ontstaat er een nieuwe opening met een klep, hoger gelegen in het tussenschot, het foramen ovale. Het tussenschot dat zich tussen de kamers vormt is helemaal dicht.

Daarna worden de kleppen tussen de boezems en de kamers gevormd. En tussen de 5e en 7e week de kleppen tussen de kamers en de grote vaten. In deze periode ontwikkelt het hart zich verder. Het gaat steeds meer lijken op het hart in zijn definitieve vorm. Voor de 12e levensweek is het hart volledig aangelegd.

Het normale hart

Het normale hart heeft twee tussenschotten, twee kamers, twee boezems en vier kleppen. De linker en de rechter harthelft zijn van elkaar gescheiden door twee tussenschotten (het septum). Hierdoor hebben het zuurstofrijke en -arme bloed hun eigen omloop en kunnen niet met elkaar mengen. De kamer en boezem, zowel links als rechts, zijn gescheiden maar staan met elkaar in verbinding door een klep. De klep gaat open als het bloed vanuit de boezem de kamer instroomt. De klep sluit als de kamer het bloed de slagader inpompt, zodat dát de enige uitgang is en het bloed niet in de boezem kan terugstromen. Tussen de slagader en de kamer zit ook een klep. Die opent als de kamer zich samentrekt en het bloed vanuit de kamer de slagaders instroomt. De klep sluit weer als de kamer zich ontspant en zich met bloed vanuit de boezem vult. De linkerkamer pompt het bloed door het hele lichaam. Daar is kracht voor nodig en de linkerkamer is daarom goed ontwikkeld met een sterke en dikke hartspierwand. De rechterkamer hoeft niet zoveel kracht te zetten en heeft een dunnere hartspierwand.

Hoe stroomt het bloed na de geboorte?

Door het samentrekken van de hartspier pompen de kamers het bloed elk een eigen richting op. Er zijn dan ook twee gescheiden bloedsomlopen. De linkerkamer pompt het bloed in de grote lichaamsslagader (grote bloedsomloop of grote circulatie) en de rechterkamer pompt het bloed in de grote longslagader (kleine bloedsomloop of kleine circulatie).

De kleine circulatie, ook wel de longcirculatie

Vanuit de rechterkamer stroomt het zuurstofarme bloed de grote longslagader in. De longslagader vertakt zich in twee slagaderrs, één voor de rechter- en één voor de linkerlong. Zo stroomt het bloed door beide longen om daar de stoffen af te geven die het kwijt moet aan de longen (bijvoorbeeld kooldioxide) én om zuurstof op te nemen. Het bloed, verzadigd van zuurstof, stroomt weer terug via aders naar het hart en komt terecht in de linkerboezem. Van de linkerboezem stroomt het bloed naar de linkerkamer en gaat vervolgens verder in de grote circulatie. Het bloed in de kleine circulatie legt een kortere weg af, daardoor is de druk in de rechter harthelft lager dan in de linker harthelft.

De grote circulatie, ook wel de lichaamscirculatie

Vanuit de linkerkamer stroomt het zuurstofrijke bloed de grote lichaamsslagader (aorta) in om zich vervolgens via kleinere slagaders over je hele lichaam te verspreiden, zoals je hoofd, armen, buik, benen, etc. Onderweg verzamelen de organen en cellen bouwstoffen en zuurstof uit het bloed, voor eigen verbruik, en ontdoen zij zich van afvalstoffen. Het zuurstofarme bloed stroomt via aders weer terug naar het hart en komt terecht in de rechterboezem. Van de rechterboezem stroomt het bloed naar de rechterkamer en gaat vervolgens verder in de kleine circulatie. Doordat het bloed in de grote circulatie een lange weg moet afleggen, namelijk door het gehele lichaam, dus van top tot teen, is de druk in de linker harthelft hoger dan in de rechter harthelft.

Voor de geboorte

Voor de geboorte leeft een baby in het vruchtwater in de baarmoeder. Het bloed van de moeder voorziet de baby van voedingsstoffen en zuurstof via de moederkoek (de placenta). De moederkoek haalt de stoffen uit het bloed van de moeder en geeft ze via een vat in de navelstreng door aan het bloed van de ongeboren baby. De afvalstoffen en gebruikte gassen (zoals kooldioxide) verlaten de ongeboren baby via de omgekeerde weg. Dus via de navelstreng door de moederkoek naar het bloed van de moeder. De organen van de moeder verwerken de afvalproducten verder.

De ongeboren baby krijgt dus zuurstofrijk bloed via de moeder en hoeft niet zelf te ademen. De longen worden voor de geboorte nog niet gebruikt en zijn nog niet ontplooid. Ze zijn ingevallen en gevuld met vruchtwater. De longen liggen als het ware samengedrukt in de borstholte. Hierdoor zijn de bloedvaten in het longweefsel ook samengedrukt, waardoor een hoge druk in de vaten ontstaat. Door de hoge druk in deze vaten (het longvaatbed) kan er maar weinig bloed door de longen stromen.

Hierdoor stroomt het bloed vanuit de rechterkamer de longslagader in waarna een klein deel doorstroomt naar de longen en een groot deel via een verbindend bloedvat, de ductus arteriosus, naar de aorta. Dit bloed stroomt verder door het gehele lichaam.

Ductus arteriosus en foramen ovale

De ductus arteriosus is een verbindend bloedvat tussen de longslagader en de aorta, dat voor de geboorte bestaat en in de eerste dagen na de geboorte sluit.

Daarnaast stroomt er bloed van de rechterboezem naar de linkerboezem door een opening in het tussenschot, het foramen ovale. Hierdoor stroomt al een deel van het bloed van de rechter harthelft naar de linker harthelft.

Samenvatting

Samenvattend komt het erop neer dat het hele hart, dus links én rechts, voor de geboorte het bloed door het lichaam laat stromen en dat er slechts een kleine hoeveelheid bloed door de longen stroomt.

Veranderingen na de geboorte

De omslag naar de twee gescheiden bloedstromen, waarbij de rechter harthelft het bloed door de longen en de linker harthelft het bloed door het lichaam pompt, ontstaat pas na de geboorte. Na de geboorte wordt de baby immers van de moeder gescheiden doordat de navelstreng doorgeknipt wordt. De baby krijgt dan geen zuurstofrijk bloed meer van de moeder. Dit is een prikkel voor de baby om zelf te gaan ademen. De baby gaat huilen en haalt diep adem, waardoor de longen zich ontvouwen.

Als de longen volledig ontplooid zijn, is het longweefsel niet meer samengedrukt. Ook de longvaten zijn niet langer samengedrukt, waardoor de druk in de vaten daalt. Hierdoor zal veel bloed door de longslagader naar de longen kunnen stromen. Het bloed uit de rechterkamer kan nu dus heel gemakkelijk de longslagader instromen. Vervolgens gaat de ductus sluiten. De bloedstroom door de ductus arteriosus neemt af en stopt uiteindelijk. Ook sluit de opening tussen beide boezems, het foramen ovale, doordat meer bloed via de longen in de linkerboezem terugkomt, waardoor de klep als het ware wordt dichtgedrukt. Nu is de definitieve circulatie tot stand gekomen zoals beschreven in nageboorte.