Een knobbel in de schildklier (nodus)

Een knobbel in de schildklier ontstaat als een groepje cellen gaat groeien. De cellen kunnen goed- of kwaadaardig zijn. In de meeste gevallen is een schildklierknobbel goedaardig. Als een schildklierknobbel kwaadaardig is, heb je schildklierkanker.

Schildklierkanker

Schildklierkanker komt bij kinderen niet vaak voor. Per jaar zijn er in Nederland tien tot vijftien gevallen, de meesten zijn tiener. Bij kinderen komen twee types voor:

Als je een knobbel in je schildklier hebt, kan dat ook ergens ander vandaan komen. Het kan bijvoorbeeld een uitzaaiing zijn van een tumor op een andere plaats in je lichaam, of een lymfoom dat ingroeit in je schildklier. Soms krijg je schildklierkanker omdat je hals in het verleden bestraald is, bijvoorbeeld voor leukemie. Daar is de schildklier heel gevoelig voor. Door de straling kunnen er kwaadaardige cellen gaan groeien.

Klachtenpatroon

Een kwaadaardige schildklierknobbel voelt vaak stevig aan, en kan gevoelig of pijnlijk zijn. De knobbel kan snel groeien. Maar soms merk je niets; als de knobbel heel klein is of achter in de schildklier zit. Dan krijg je geen waarschuwing dat er wat mis is. Ook omdat je schildklier meestal normaal blijft werken.

Uitzaaiingen komen bij kinderen vaker voor dan bij volwassenen. Omdat ze vaak geen klachten hebben wordt schildklierkanker pas laat ontdekt. Soms kom je erachter omdat de lymfeklier in je hals gezwollen is. Dan zitten er uitzaaiingen van schildklierkanker in je lymfeklier. Uitzaaiing naar longen, lever, botten en hersenen komt ook voor.

Diagnostiek

Als je klachten hebt die horen bij schildklierkanker, krijg je een aantal onderzoeken. Er wordt bloed afgenomen om de schildklierfunctie (FT4 en TSH ) te bepalen en er wordt een echo gemaakt van je schildklier en je hals. Als je medullaire schildklierkanker hebt zit er meer calcitonine en CEA (carcino-embryonaal antigeen) in je bloed.

Echografie . Op een echo zijn de schildklier en lymfeklieren goed te zien. Je kunt zien hoe de schildklier is opgebouwd, hoe groot hij is en of je een knobbel hebt. Ook de knobbel wordt goed bekeken; hoe groot hij is, waar hij zit (in de schildklier of erbuiten) en hoe hij eruitziet (helder vocht zoals bij een cyste of kalkspatjes).

Naaldbiopt. Om te kijken of de cellen in de knobbel goed- of kwaadaardig zijn wordt er wat weefsel afgenomen en onderzocht. De knobbel moet dan wel groot genoeg zijn om in te prikken, minstens een centimeter. Het weefsel wordt afgenomen via een naaldbiopt. Met een dunne naald wordt in de schildklier geprikt, dat wordt gevolgd via een echo. Via de echo kan de naald zo worden gestuurd dat het puntje precies in de knobbel komt. Dan wordt er een klein stukje weefsel uit de knobbel opgezogen dat daarna wordt onderzocht. Dat onderzoek duurt ongeveer tien dagen, je krijgt dus niet gelijk de uitslag. Bij het afnemen van een schildklierbiopt moet je heel stil liggen, je mag niet bewegen. Omdat je de prik voelt krijg je een verdovende zalf waardoor het minder pijn doet. De uitslag van een naaldbiopsie is niet altijd duidelijk. Om zeker te weten of het schildklierkanker is, kan een operatie nodig zijn. Tijdens de operatie wordt de helft van de schildklier waar de knobbel zit verwijderd. Die kan dan verder worden onderzocht in het laboratorium.

Gedifferentieerde schildklierkanker

Dit type kanker ontstaat in de schildkliercellen die het schildklierhormoon aanmaken. Er zijn twee vormen, de papillaire en de folliculaire vorm. De papillaire vorm komt het vaakst voor.

Gedifferentieerde schildklierkanker komt vaker voor bij kinderen met het PTEN-hamartoom tumor syndroom (PHTS). Genetisch onderzoek kan de PTEN-mutatie (een fout in het PTEN-gen) aantonen. Kenmerken die bij PHTS voor kunnen komen zijn een groot hoofd, ontwikkelingsachterstand en afwijkingen aan huid en slijmvliezen.

De behandeling bestaat uit het operatief verwijderen van de gehele schildklier (totale thyreodectomie). Bij uitzaaiing in de lymfeklieren in de hals worden ook alle lymfeklieren in de hals verwijderd. De operatie gebeurt onder algehele narcose. Het verwijderen van de schildklier moet heel voorzichtig worden gedaan vanwege de kwetsbare zenuwen en bijschildklieren die vlakbij liggen. Om er zeker van te zijn dat alle kankercellen weg zijn, krijg je na de operatie nog een behandeling met radioactief jodium. Gedifferentieerde schildklierkankercellen zijn hier heel gevoelig voor en gaan door deze behandeling kapot. Als de schildklier verwijderd is moet je iedere dag levothyroxine (schildklierhormoon) slikken. Ook de werking van de bijschildklieren wordt goed in de gaten gehouden.

De prognose van gedifferentieerd schildkliercarcinoom is goed, ook als je uitzaaiingen hebt. De kanker kan wel terugkomen, op de plaats waar de schildklier zat of in de lymfeklieren. Daarom moet je regelmatig voor controle naar het ziekenhuis. Een scintigrafie met jodium laat zien of al het schildklierweefsel en de uitzaaiingen verdwenen zijn. Ook wordt gekeken of er Tg -eiwit in je bloed zit. Dit eiwit wordt alleen aangemaakt door schildkliercellen, dus je mag geen Tg in je bloed hebben.

Medullaire schildklierkanker

Dit type kanker ontstaat in de C-cellen in je schildklier, dat zijn cellen die tussen de blaasjes in de schildklier inliggen. Ze maken geen schildklierhormoon aan en nemen geen jodium op. Medullaire schildklierkanker is heel zeldzaam. Het komt vooral voor bij kinderen met het multipele endocriene neoplasie (MEN) type 2-syndroom. Door een fout in een gen ontwikkelen ze kwaadaardige tumoren in hormoonproducerende klieren en organen. Genetisch onderzoek kan het syndroom aantonen en van welk mutatie(fout) in het RET-gen sprake is.

De behandeling is moeilijk en ingewikkeld. Als genetisch onderzoek laat zien dat in je familie het MEN-syndroom voorkomt wordt de hele schildklier operatief verwijderd (totale thyreodectomie). Bij sommige mutaties wordt dat soms al voor de leeftijd van één jaar gedaan. Ook als later in het leven medullaire schildklierkanker wordt vastgesteld wordt de hele schildklier verwijderd. Bij uitzaaiing naar lymfeklieren in de hals worden ook alle lymfeklieren in de hals verwijderd. De operatie gebeurt onder algehele narcose. Het verwijderen van de schildklier moet heel voorzichtig worden gedaan vanwege de kwetsbare zenuwen en bijschildklieren die vlakbij liggen. Als de schildklier verwijderd is moet je iedere dag levothyroxine (schildklierhormoon) slikken. Ook de werking van de bijschildklieren wordt goed in de gaten gehouden. Behandeling met radioactief jodium is niet bruikbaar, omdat dit type kankercellen er niet gevoelig voor is.

Hoe de ziekte verloopt is voor iedereen anders. Als de kanker is uitgezaaid zijn de vooruitzichten minder goed en is het heel moeilijk om de ziekte onder controle te krijgen. Daarom moet je regelmatig voor controle naar het ziekenhuis. Daarbij wordt gekeken hoeveel CEA en calcitonine er in je bloed zit.

Goedaardige schildklierknobbels

Als je een goedaardige knobbel hebt en je schildklier normaal werkt, heb je meestal geen behandeling nodig. Wel moet je elke zes maanden op controle in het ziekenhuis. Dan krijg je een bloedonderzoek (FT4, TSH ) en wordt er een echo gemaakt van je hals. Als er niets verandert of de knobbel wordt kleiner, hoef je niets te doen. Als na een tijdje de knobbel groter wordt, kan een tweede biopt nodig zijn. Want een goedaardige knobbel kan na een tijdje kwaadaardig worden. Goedaardige schildklierknobbels die bij kinderen en tieners voor kunnen komen:

Diagnostiek

Als er een knobbel bij je schildklier wordt gevoeld is aanvullend onderzoek nodig. Er wordt bloed afgenomen om de schildklierfunctie (FT4 en TSH ) te bepalen en een echo gemaakt van je schildklier en je hals. De hoeveelheid CEA (carcino-embryonaal antigeen) en calcitonine kan ook bepaald worden. Die waardes zijn bij goedaardige knobbels niet verhoogd. Bij kwaadaardige knobbels (medullaire schildklierkanker) zijn ze wel verhoogd.

Echografie . Op een echo zijn de schildklier en lymfeklieren goed te zien. Je kunt zien hoe de schildklier is opgebouwd, hoe groot hij is en of je een knobbel hebt. Ook de knobbel wordt goed bekeken; hoe groot hij is, waar hij zit (in de schildklier of erbuiten) en hoe hij eruitziet (helder vocht zoals bij een cyste of kalkspatjes).

Naaldbiopt. Om te bepalen of de cellen in de knobbel goed- of kwaadaardig zijn wordt er met een naaldbiopt wat weefsel afgenomen. De knobbel moet dan wel groot genoeg zijn om in te prikken, minstens een centimeter. Met een dunne naald wordt er in de schildklier geprikt. Via de echo kan de naald zo worden gestuurd dat het puntje precies in de knobbel komt. Er wordt een klein stukje weefsel uit de knobbel opgezogen dat daarna in het laboratorium wordt onderzocht. Dat onderzoek duurt ongeveer tien dagen, je krijgt dus niet gelijk de uitslag. Bij het afnemen van een schildklierbiopt moet je heel stil liggen, je mag niet bewegen. Omdat je de prik voelt krijg je een verdovende zalf waardoor het minder pijn doet. De uitslag van een naaldbiopsie is niet altijd duidelijk. Als er twijfel blijft bestaan over de aard van de knobbel kan een operatie nodig zijn. Tijdens de operatie wordt de helft van de schildklier waar de knobbel zit verwijderd. Die kan dan verder worden onderzocht in het laboratorium.

Adenoom

Een folliculair adenoom is een knobbel van schildklierhormoonproducerende cellen. De diagnose wordt gesteld door echografie met een naaldbiopt. Je moet regelmatig voor controle naar het ziekenhuis om de ontwikkeling van de knobbel in de gaten te houden.

Als je een toxisch adenoom hebt maak je extra schildklierhormoon aan. Je kunt hierdoor hyperthyreoïdie ontwikkelen. Een toxisch adenoom verdwijnt niet vanzelf, meestal wordt de knobbel operatief verwijderd.

Cyste

Een cyste is een holte gevuld met vocht. De hoeveelheid vocht kan wisselen, waardoor de cyste groter en kleiner kan worden. De diagnose wordt gesteld door echografie met een naaldbiopt. Het vocht in de cyste wordt opgezogen waarna de cellen worden onderzocht. Soms is de cyste na de biopsie helemaal verdwenen. Als de cyste terugkomt en de cellen goedaardig zijn, blijf je op controle komen. Als het celonderzoek geen duidelijkheid geeft wordt de cyste operatief verwijderd en verder onderzocht. Een schildkliercyste komt bij kinderen niet vaak voor.

Multinodulair struma

Soms heb je meer knobbels, en als je schildklier ook nog te snel werkt, heb je een toxisch multinodulair struma. Dit kun je aantonen via een bloedonderzoek, echografie en jodiumscintigrafie. Bij een toxisch multinodulair struma heb je geen auto-antistoffen ( TSI ) in je bloed. Een scintigrafie laat de verhoogde opname van jodium zien, en ook hoe actief de knobbels zijn. Multinodulair struma komt niet vaak voor. Wel bij kinderen met het syndroom van McCune-Albright. Ongeveer één op de drie ontwikkelt deze vorm van hyperthyreoïdie. De behandeling bestaat uit het slikken van medicijnen (thyreostatica), maar vaak is na verloop van tijd een operatie of behandeling met radioactief jodium noodzakelijk.