Het ontstaan van een afwijkende hypofyse
Omdat de hypofyse een grote rol speelt binnen de hormoonhuishouding, is het belangrijk dat zij goed werkt. Helaas is dit niet altijd het geval. Je kunt een aangeboren aandoening hebben, waarbij je hypofyse al vanaf de geboorte niet goed werkt.
Dit heet een congenitale hypofyse-insufficiëntie. Je kunt ook later problemen met je hypofyse krijgen, dan heb je een verworven aandoening.
Congenitale hypofyse-insufficiëntie kan ontstaan als je hypofyse niet goed is aangelegd óf als je een wel goed aangelegde hypofyse hebt die niet goed werkt.
Bij een niet goed aangelegde hypofyse zijn er drie mogelijkheden:
Om goed te kunnen begrijpen wat een afwijkende aanleg is, moet je eerst iets weten over de normale aanleg van de hypofyse. De hypofyse wordt in de vierde week van de embryonale ontwikkeling aangelegd. De hypofyse is opgebouwd uit twee verschillende cellagen die tijdens de ontwikkeling bij elkaar komen en uiteindelijk één geheel vormen. De ene cellaag bestaat uit cellen die uiteindelijk de hersenen en het zenuwstelsel vormen, deze cellen vormen de hypofyseachterkwab. De andere cellaag bestaat uit cellen die alle andere organen en de rest van het lichaam vormen, deze cellen vormen de hypofysevoorkwab. Vooral het samenkomen van deze cellagen is een belangrijke stap bij de aanleg van de hypofyse. Als de twee lagen niet goed samenkomen, krijg je een aanlegstoornis.
Hoe de aanleg verloopt, wordt bepaald door je genen. Het erfelijk materiaal speelt een grote rol tijdens je embryonale ontwikkeling. Van beide ouders krijg je chromosomen, die opgebouwd zijn uit DNA. Een stukje DNA wordt een gen genoemd. Op een chromosoom liggen meerdere genen. Die genen bevatten informatie die bepalend is voor de ontwikkeling. Bij de aanleg van een embryo worden de genen afgelezen waarna de informatie kan worden omgezet in bijvoorbeeld de vorming van de hypofyse. Bevat een gen een foutje (mutatie) of worden de genen verkeerd afgelezen, dan kan een aanlegstoornis ontstaan. Bij een aantal aanlegstoornissen weten we om welke genetische fout het gaat, maar bij de meeste is dat (nog) niet het geval. Septo-optische dysplasie wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door een fout in het HESX1-gen.
Ook een goed aangelegde hypofyse kan een afwijkende werking hebben en dus niet goed werken. Zo’n afwijking ontstaat tijdens de verdere ontwikkeling van de hypofyse, de differentiatiefase. In deze fase ontstaan er verschillende soorten cellen die allemaal een eigen functie hebben, waaronder de verschillende hormoonproducerende cellen. Ook dan speelt je erfelijk materiaal een belangrijke rol. Bij de differentiatie van de hypofyse worden de genen afgelezen waarna de informatie wordt omgezet en de verschillende cellen gevormd worden. Bevat een gen een foutje (mutatie) of worden de genen verkeerd afgelezen, dan kunnen bepaalde cellen ontbreken of hun werk niet goed doen. Bijvoorbeeld: als de TSH -producerende cellen afwijkend zijn of niet worden aangelegd krijg je een te traag werkende schildklier (hypothyreoïdie).
Naast aangeboren afwijkingen van de hypofyse zijn er ook verworven aandoeningen die ervoor zorgen dat de hypofyse haar werk niet goed kan doen. Deze aandoeningen ontwikkel je pas na verloop van tijd. De oorzaak kan in de hypofyse zelf liggen, maar ook in de hypothalamus. Er zijn verschillende oorzaken:
Congenitale hypofyse-insufficiëntie kan ontstaan als je hypofyse niet goed is aangelegd óf als je een wel goed aangelegde hypofyse hebt die niet goed werkt.
Bij een niet goed aangelegde hypofyse zijn er drie mogelijkheden:
- de hypofyse is te klein;
- de voor- en achterkwab van de hypofyse liggen niet tegen elkaar aan en met de hypofysesteel is dan vaak ook wat mis (dit is de meest voorkomende oorzaak);
- er is een uitgebreider probleem waarbij ook de oogzenuw betrokken is. Behalve dat de hypofyse niet werkt is er ook sprake van blindheid, dit heet septo-optische dysplasie (SOD).
Om goed te kunnen begrijpen wat een afwijkende aanleg is, moet je eerst iets weten over de normale aanleg van de hypofyse. De hypofyse wordt in de vierde week van de embryonale ontwikkeling aangelegd. De hypofyse is opgebouwd uit twee verschillende cellagen die tijdens de ontwikkeling bij elkaar komen en uiteindelijk één geheel vormen. De ene cellaag bestaat uit cellen die uiteindelijk de hersenen en het zenuwstelsel vormen, deze cellen vormen de hypofyseachterkwab. De andere cellaag bestaat uit cellen die alle andere organen en de rest van het lichaam vormen, deze cellen vormen de hypofysevoorkwab. Vooral het samenkomen van deze cellagen is een belangrijke stap bij de aanleg van de hypofyse. Als de twee lagen niet goed samenkomen, krijg je een aanlegstoornis.
Hoe de aanleg verloopt, wordt bepaald door je genen. Het erfelijk materiaal speelt een grote rol tijdens je embryonale ontwikkeling. Van beide ouders krijg je chromosomen, die opgebouwd zijn uit DNA. Een stukje DNA wordt een gen genoemd. Op een chromosoom liggen meerdere genen. Die genen bevatten informatie die bepalend is voor de ontwikkeling. Bij de aanleg van een embryo worden de genen afgelezen waarna de informatie kan worden omgezet in bijvoorbeeld de vorming van de hypofyse. Bevat een gen een foutje (mutatie) of worden de genen verkeerd afgelezen, dan kan een aanlegstoornis ontstaan. Bij een aantal aanlegstoornissen weten we om welke genetische fout het gaat, maar bij de meeste is dat (nog) niet het geval. Septo-optische dysplasie wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door een fout in het HESX1-gen.
Ook een goed aangelegde hypofyse kan een afwijkende werking hebben en dus niet goed werken. Zo’n afwijking ontstaat tijdens de verdere ontwikkeling van de hypofyse, de differentiatiefase. In deze fase ontstaan er verschillende soorten cellen die allemaal een eigen functie hebben, waaronder de verschillende hormoonproducerende cellen. Ook dan speelt je erfelijk materiaal een belangrijke rol. Bij de differentiatie van de hypofyse worden de genen afgelezen waarna de informatie wordt omgezet en de verschillende cellen gevormd worden. Bevat een gen een foutje (mutatie) of worden de genen verkeerd afgelezen, dan kunnen bepaalde cellen ontbreken of hun werk niet goed doen. Bijvoorbeeld: als de TSH -producerende cellen afwijkend zijn of niet worden aangelegd krijg je een te traag werkende schildklier (hypothyreoïdie).
Naast aangeboren afwijkingen van de hypofyse zijn er ook verworven aandoeningen die ervoor zorgen dat de hypofyse haar werk niet goed kan doen. Deze aandoeningen ontwikkel je pas na verloop van tijd. De oorzaak kan in de hypofyse zelf liggen, maar ook in de hypothalamus. Er zijn verschillende oorzaken:
- een tumor in de hypofyse:
- die komt van hormoonproducerende cellen: bijvoorbeeld cellen die prolactine maken (prolactinoom), cellen die groeihormoon maken (acromegalie), cellen die ACTH maken (ziekte van Cushing).
- die komt van niet-hormoonproducerende cellen: niet functioneel hypofyse-adenoom.
- een tumor in de buurt van de hypofyse die tegen de hypofyse (en/of hypothalamus) aangroeit en -drukt, zoals een craniofaryngeoom.
- een ontsteking van de hypofyse (hypofysitis) ontstaan door een auto-immuunreactie.
- een beschadigde hypofyse: door een operatie of bestraling, een infarct (syndroom van Sheehan) of ingroei van ander weefsel (bijvoorbeeld hemochromatose).
- hypothalamusaandoeningen, zoals:
- een tumor (craniofaryngeoom of een uitzaaiing van een tumor op een andere plaats in het lichaam).
- beschadiging door bestraling, een trauma (bv. schedelbasisfractuur) of ingroei van ander weefsel (bij sarcoïdose of Langerhans histiocytose).
- een ontsteking van de hypothalamus, bv. bij tuberculeuze meningitis.